Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 5 augustus 2019 in de zaak tussen
[DE STICHTING], gevestigd te [PLAATS ], (de Stichting)
[DE VERENIGING], gevestigd te [PLAATS ], (de Vereniging)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
[derde-partij], te Rijssen, vergunninghoudster
Procesverloop
SGR 19/220, SGR 19/288, SGR 19/303, SGR 19/304 en SGR 19/444. Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, [A] en [B]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door L.H. Mantel en ing. J. Jansen. Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden en door [C] en [D].
Overwegingen
31 oktober 2017. Uit de gedingstukken blijkt dat de raad op 21 maart 2017 op de hoogte is gesteld van het bouwplan en dat dit plan in de raadsvergadering van 12 juli 2018 besproken is. De raad heeft dus kennis kunnen nemen van het bouwplan en heeft, na kennisname en bespreking van het plan, niet alsnog aangegeven bedenkingen te hebben tegen het plan. Een specifieke VVGB was dan ook niet vereist. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 22 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:464. Ook deze beroepsgrond faalt derhalve.
Beslissing
mr. J.C.A. de Poorter, leden, in aanwezigheid van mr. R.A.E. Bach, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2019.