ECLI:NL:RBDHA:2019:8228

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2019
Publicatiedatum
9 augustus 2019
Zaaknummer
AWB - 19/ 288
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor appartementencomplex in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning die was verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de realisatie van een appartementencomplex aan de [ADRES] 35-37 te [PLAATS]. Eiseres, een omwonende, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat op 29 november 2018 de omgevingsvergunning had verleend aan vergunninghoudster. Eiseres betoogde dat de vergunning niet verleend had mogen worden, onder andere vanwege ondeugdelijke voorbereiding en geluidshinder.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghoudster een omgevingsvergunning had aangevraagd voor de bouw van 70 woningen en 83 parkeerplaatsen. De rechtbank oordeelde dat eiseres als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat haar woning zich in de directe nabijheid van het bouwproject bevindt. De rechtbank heeft vervolgens de voorbereiding van het bestreden besluit beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van ondeugdelijke voorbereiding, aangezien eiseres de mogelijkheid had om een zienswijze in te dienen.

Wat betreft de geluidshinder heeft de rechtbank overwogen dat de geluidbelasting van de weg niet relevant is voor de beoordeling, omdat de maximumsnelheid op de weg 30 km per uur is. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een goede ruimtelijke ordening en dat verweerder in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/288

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 augustus 2019 in de zaak tussen

[EISERES], te [PLAATS], eiseres

(gemachtigde: mr. M.A. Patandin),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M.J.F.P. Larive-Bonsen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij],te Rijssen, vergunninghoudster
(gemachtigden: mr. S.H. van den Ende en mr. M. van Harten).

Procesverloop

Bij besluit van 29 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de realisering van een appartementencomplex aan de [ADRES] 35-37 te [PLAATS].
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Vergunninghoudster heeft haar zienswijze naar voren gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2019. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken met zaaknummers SGR 18/8389, SGR 19/194, SGR 19/209,
SGR 19/213, SGR 19/220, SGR 19/303, SGR 19/304 en SGR 19/444. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [A] en [B]. Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden en door [C] en [D].

Overwegingen

1.1.
Op 23 december 2016 heeft vergunninghoudster een omgevingsvergunning aangevraagd. Deze aanvraag ziet op het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de nieuwbouw van een appartementencomplex met 70 woningen en 83 parkeerplaatsen aan de [ADRES] 35-37 te [PLAATS].
1.2.
Verweerder heeft de uitgebreide voorbereidingsprocedure gevolgd, als bedoeld in paragraaf 3.3. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Op 8 juni 2018 heeft verweerder een ontwerpbesluit van 5 juni 2018 in het Gemeenteblad gepubliceerd. Eiseres heeft hiertegen tijdig een zienswijze ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Verweerder heeft hierbij toepassing gegeven aan de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 2.12., eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat uit de bij de afdeling Archeologie en het Hoogheemraadschap van Delfland ingewonnen adviezen blijkt dat beide geen bezwaar hebben tegen het bouwplan. Verweerder heeft gebruik gemaakt van de algemene verklaring van geen bedenkingen. Aan de vergunning is de voorwaarde verbonden dat daarvan pas gebruik mag worden gemaakt nadat de antennesystemen van de vuurtoren verplaatst zijn naar een alternatieve locatie die de schriftelijke instemming heeft van de Kustwacht.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe – kort en zakelijk weergegeven – aan dat de omgevingsvergunning, gelet op de hierna te bespreken gronden, niet verleend had mogen worden.
Belanghebbendheid
4.1.
De rechtbank ziet zich ambtshalve allereerst geplaatst voor de vraag of eiseres belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.2.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt verstaan onder belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
4.3.
Zoals door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is overwogen in haar uitspraak van 16 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:737) moet, wil er sprake zijn van belanghebbendheid als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, aannemelijk zijn dat ter plaatse van de woning of het perceel van de betrokkene gevolgen van enige betekenis kunnen worden ondervonden. In haar uitspraak van 23 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2271) heeft de Afdeling een nadere invulling van het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ gegeven en daartoe onder meer overwogen dat uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit (zoals een bestemmingsplan of een vergunning) toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt.
4.4.
De woning van eiseres is gelegen aan de [ADRES], hetgeen betekent dat haar woning zich bevindt in de directe nabijheid van het bouwplan. Gelet op de omvang en de ruimtelijke uitstraling van het project, bestaat geen grond voor het oordeel dat voor eiseres gevolgen van enige betekenis ontbreken, zodat zij als belanghebbende kan worden aangemerkt.
Toepasselijkheid Crisis- en herstelwet
5. Het bouwplan maakt de bouw van meer dan elf woningen in een aaneengesloten gebied mogelijk, zodat ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder a, van de Crisis- en herstelwet afdeling 2 van hoofdstuk 1 van deze wet op het bestreden besluit van toepassing is.
Voorbereiding van het bestreden besluit
6.1.
Eiseres voert aan dat zij, als omwonende, onvoldoende betrokken is bij de voorbereiding van het besluitvormingsproces. Zij heeft geen mogelijkheid gehad om invloed uit te oefenen op de totstandkoming van de Nota van Uitgangspunten (NvU) en heeft hierbij geen inspraakmogelijkheid gehad, terwijl de NvU als ruimtelijke onderbouwing van het bestreden besluit fungeert. Op 2 april 2015 heeft weliswaar een informatiebijeenkomst plaatsgevonden, maar dit was meer een voorlichtingsavond dan een inspraakavond. Vervolgens werd de NvU gepresenteerd als een voldongen feit, daarom ontbeert de NvU democratische legitimiteit. Het bestreden besluit is dan ook onzorgvuldig voorbereid.
6.2.
De rechtbank begrijpt dat eiseres zich betrokken voelt bij planologische ontwikkelingen in haar directe woon- en leefomgeving. Er is echter geen rechtsregel die vereist dat een beleidskader als de NvU aan inspraak wordt onderworpen. Het staat verweerder immers vrij om beleid te voeren en de inhoud daarvan te bepalen. Overigens blijkt uit het verslag dat van de informatiebijeenkomst op 2 april 2015 is gemaakt dat daar ruimte was voor vragen en reacties van de aanwezigen. Naast het verslag bevat de NvU een overzicht met de gestelde vragen en een reactie daarop van verweerder. Verder heeft eiseres een zienswijze kunnen indienen tegen het ontwerpbesluit, van welke mogelijkheid zij ook gebruik heeft gemaakt. Van een ondeugdelijke voorbereiding van het bestreden besluit is dan ook geen sprake. De beroepsgrond faalt.
Bestemmingsplan
7. 1. Ter plaatse van de bouwplanlocatie is het bestemmingsplan ‘Scheveningen Haven’ van kracht en geldt de enkelbestemming ‘Kantoor’ en de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie’ en ‘Waterstaat – Waterkering’.
Ingevolge artikel 22.1. van de planregels zijn de voor ‘Kantoor’ aangewezen gronden bestemd voor kantoor.
Ingevolge artikel 22.2.1. van de planregels gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende regels:
a. de gebouwen dienen te worden gebouwd binnen het daartoe op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
b. de bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven.
Op grond van artikel 42.2. van de planregels geldt dat, op de voor ‘Waterstaat-Waterking’ aangewezen gronden, ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen in afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de samenvallende bestemmingen geen bouwwerken waarvoor grondroering vereist is, zijn toegestaan.
7.2.
De rechtbank stelt vast, en tussen partijen is niet in geschil, dat het bouwplan in strijd is met de artikelen 22.1., 22.2.1.,onder a en b, en 42.2. van de planregels.
7.3.
Verweerder heeft met toepassing van artikel 2.12., eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwplan verleend.
7.4.
De rechtbank overweegt dat de beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12., eerste lid, aanhef en onder a, onder 3ᵒ, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan, behoort tot de bevoegdheid van verweerder, waarbij verweerder beleidsruimte heeft. De rechtbank toetst of verweerder in redelijkheid tot het besluit om al dan niet de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, heeft kunnen komen. Zie voorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2318.
Ruimtelijke onderbouwing
8.1.
Eiseres bestrijdt dat het bestreden besluit berust op een goede ruimtelijke onderbouwing. Deze behelst niet meer dan een verwijzing naar de NvU. De omvang van het te realiseren appartementencomplex is, stedenbouwkundig gezien, niet passend in de omgeving. Door zijn hoogte levert het bouwplan een onevenredige inbreuk op van het woon- en leefklimaat van eiseres en wordt het zicht op de vuurtoren aangetast. Dit vrije zicht is een cultuurhistorische waarde die gerespecteerd moet worden. Volgens NvU is een overgangszone verplicht, maar hier is niet aan voldaan. Door de toename van het aantal bewoners en de intensivering van het gebruik van het pand vreest eiseres voor onaanvaardbaar geluidsoverlast. In de ruimtelijke onderbouwing wordt enkel verwezen naar twee akoestische onderzoeken uit 2013. Deze onderzoeksrapporten geven geen representatief beeld van de geluidsbelasting van de desbetreffende wegen. Het bevreemdt eiseres dat geen, althans niet recent (een), akoestisch onderzoek is uitgevoerd. Zonder enig onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevel van de woning van eiseres kan niet volgehouden worden dat geen sprake zal zijn van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarden.
8.2.1.
Verweerder heeft toegelicht dat de geplande bebouwing op een afstand van 11 meter van het Vuurtorenensemble wordt gesitueerd. Dat is een grotere afstand dan in de huidige situatie. Verder zijn de bovenste twee verdiepingen van het bouwplan vormgegeven als zogenaamde ‘set-backs’. Hierdoor komt de vuurtoren, ten opzichte van de huidige situatie, losser te staan van de bebouwing eromheen, hetgeen optisch verstrekt wordt door de trapsgewijze opbouw van de bovenste twee verdiepingen.
8.2.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder dat op deze wijze een toereikende invulling heeft gegeven aan de in de NvU opgenomen notie dat binnen de mogelijkheden van de bouwenvelop een overgang gemaakt dient te worden naar de schaal van het Vuurtorenensemble. In de NvU zijn daar verder geen criteria over opgenomen. Ook overigens niet gebleken dat verweerder de stedenbouwkundige onderbouwing niet in redelijkheid op deze manier heeft kunnen vormgeven. Eiseres heeft haar standpunten op dit vlak niet onderbouwd met een stedenbouwkundig tegenadvies. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
8.3.1
Ten aanzien van de gestelde geluidshinder heeft verweerder opgemerkt dat voor de [ADRES] een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt. Dit levert een dusdanig lage geluidbelasting op dat deze buiten beschouwing blijft bij de berekening van de geluidhinder ten gevolge van het wegverkeer.
8.3.2.
De rechtbank overweegt dat uit artikel 74, tweede lid, van de Wet geluidhinder volgt dat het geluid van verkeer op wegen of woonerven waar een maximale snelheidslimiet van 30 km per uur geldt niet bij de berekening van de geluidsbelasting niet geteld hoeft te worden. Dit betekent dat verweerder gevolgd moet worden in zijn standpunt. Overigens heeft eiseres de gestelde geluidhinder ten gevolge van het toekomstig aantal verkeersbewegingen ook niet aannemelijk gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich dan ook zonder nader akoestisch onderzoek in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet aannemelijk is dat het bouwplan ontoelaatbare geluidhinder tot gevolg zal hebben. Het betoog faalt.
9. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit berust op een goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning kunnen verlenen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, voorzitter, en mr. O.M. Harms en
mr. J.C.A. de Poorter, leden, in aanwezigheid van mr. R.A.E. Bach, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.