ECLI:NL:RBDHA:2019:8172

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
8 augustus 2019
Zaaknummer
7596177/19-50147
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van transitievergoeding en vakantietoeslag in arbeidszaak

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 juni 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure over de toekenning van een transitievergoeding en vakantietoeslag. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. W.T.M. Uilhoorn, heeft de kantonrechter verzocht om een transitievergoeding toe te kennen, nadat de arbeidsovereenkomst met de vennootschap onder firma [naam vof] was beëindigd. De arbeidsovereenkomst was volgens verzoeker geëindigd op 1 februari 2018, terwijl verweerders stelden dat deze eerder was beëindigd op 31 mei 2017. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het verzoek tot toekenning van de transitievergoeding tijdig was ingediend, binnen de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 BW.

De kantonrechter heeft vervolgens beoordeeld of verzoeker recht had op de transitievergoeding. Op basis van de overgelegde stukken, waaronder een brief van verweerder 1, concludeerde de kantonrechter dat de arbeidsovereenkomst inderdaad twee jaar had geduurd, waardoor verzoeker recht had op de transitievergoeding. De hoogte van de transitievergoeding werd door verweerders niet betwist, en de kantonrechter heeft deze dan ook toegewezen zoals verzocht.

Daarnaast heeft de kantonrechter ook het verzoek tot betaling van vakantietoeslag en niet-genoten vakantiedagen toegewezen, evenals de wettelijke rente en proceskosten. De tegenverzoeken van verweerders werden afgewezen, omdat deze niet op de wet waren gebaseerd en niet tijdig waren ingediend. De kantonrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten aan de zijde van verzoeker vastgesteld op € 921,00, inclusief het salaris van de gemachtigde.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Vestigingsplaats Den Haag
IFD
zaaknummer: 7596177/19-50147
datum beschikking: 26 juni 2019
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker] ,te [woonplaats 1] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. W.T.M. Uilhoorn
tegen

1.de vennootschap onder firma [naam vof] ,te [vestigingsplaats] ,

niet verschenen,
2.
[verweerder 1] ,
te [woonplaats 2] ,
procederend in persoon,
3.
[verweerder 2] ,
Te [woonplaats 2] ,
Gemachtigde: [verweerder 1] .
Partijen worden hierna kort aangeduid als ‘ [verzoeker] ’ en ‘ [naam vof] ’, ‘ [verweerder 1] ’ en ‘ [verweerder 2] ’, of gezamenlijk ‘verweerders’.

1.Procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de beschikking van 9 mei 2019;
- de brief van 19 april 2019, ter griffie ontvangen op 30 april 2019;
- de akte uitlaten tevens houdende akte overleggen nadere producties van [verzoeker] van 29 mei 2019 en
- de brief van verweerders van 12 juni 2019, met produkties.
1.2
Vervolgens is de uitspraak bepaald op heden.

2.Beoordeling

Machtiging
2.1
Na de tussenbeschikking heeft de kantonrechter de machtiging ontvangen, waarin [verweerder 2] de heer [verweerder 1] machtigt met betrekking tot deze zaak. In verband met de ontvangst van deze machtiging komt de kantonrechter terug op de beslissing in overweging 4.1 van de tussenbeschikking. Ook [verweerder 2] is dus in deze procedure verschenen en heeft zich verweerd zoals [verweerder 1] dat heeft gedaan.
Vervaltermijn?
2.2
In de tussenbeschikking heeft de kantonrechter overwogen dat het hof in zijn beschikking in 4.10 heeft overwogen dat partijen op de zitting bij het hof zijn overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst per 1 februari 2018 is geëindigd en dat de zitting was op 6 september 2018 was; aan partijen is de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de vraag of het verzoek tot toekenning van een transitievergoeding na de vervaltermijn van art. 7: 686a a lid 4 en onder b BW is gedaan. [verzoeker] heeft in zijn akte van 29 mei 2019 gemotiveerd gesteld dat deze lezing van de overweging van het hof onjuist is. Verweerders hebben op dit punt gesteld dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd op 31 mei 2017 (en niet per 1 februari 2018), maar dit verweer is onbegrijpelijk in het licht van de brief van [verweerder 1] van 21 december 2017, waarin hij aan [verzoeker] schrijft dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst van 1 februari 2016 die werd verlengd tot 1 februari 2018 en is beëindigd per 31 januari 2018. Voorts klopt de stelling dat de arbeidsovereenkomst op 31 mei 2017 is geëindigd niet (zonder uitleg) met het feit dat [verzoeker] zich op 23 april 2017 heeft ziek gemeld (zoals blijkt uit overweging 2.3 van het hof).
De kantonrechter neemt tot uitgangspunt dat overweging 4.2 van haar tussenbeschikking berust op een onjuiste lezing en oordeelt dat het verzoek van [verzoeker] tot toekenning van een transitievergoeding is gedaan binnen de vervaltermijn van art. 7: 686a lid 4 aanhef en onder b BW.
Transitievergoeding
2.3
Voor de vaststelling of [verzoeker] recht heeft op de transitievergoeding is het van belang of de arbeidsovereenkomst twee jaren heeft geduurd. Volgens verweerders is dit niet het geval, maar de kantonrechter verwerpt dit op grond van de hiervoor genoemde brief en de beschikking van het hof (onder 2.2), welke beschikking kracht van gewijsde heeft gekregen omdat er geen cassatieberoep tegen is ingesteld. Bij het eindigen van de arbeidsovereenkomst op 1 februari 2018 heeft deze twee jaren geduurd en is het verzoek van [verzoeker] tot toekenning van een transitievergoeding gegrond. Tegen de hoogte daarvan hebben verweerders geen verweer gevoerd, zodat de kantonrechter de transitievergoeding zal toewijzen zoals verzocht.
Vakantietoeslag en vakantiedagen
2.4
Het verzoek tot betaling van de vakantietoeslag en opgebouwde en niet genoten vakantiedagen heeft de kantonrechter reeds toegewezen in de tussenbeschikking onder 4.2.
Wettelijke rente en proceskosten
2.5
Ook deze verzoeken heeft de kantonrechter reeds toegewezen in de tussenbeschikking. Het oordeel over de proceskosten had zij aangehouden; zij zal verweerders veroordelen tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [verzoeker] , omdat zij ongelijk hebben gekregen.
Tegenverzoeken
2.6
De tegenverzoeken van [verweerder 1] had de kantonrechter reeds afgewezen omdat zij niet op de wet zijn gebaseerd. In hun brief van 12 juni 2019 doen verweerders opnieuw een aantal tegenverzoeken. Zij baseren de tegenverzoeken 1 en 2 op de stelling dat de beschikking van het hof onjuist is, maar die beschikking kan alleen in cassatie worden bestreden en niet via deze procedure. De tegenverzoeken tot betaling van arbodienstkosten van € 2.000,00, advocaatkosten van € 15.000,00€ 679,00 en € 2.466 zijn overigens niet onderbouwd en in een te laat stadium van deze procedure gedaan. De kantonrechter zal ook deze tegenverzoeken afwijzen.
Tot slot
2.7
Bij de brief van 12 juni 2019 hebben verweerders 21 pagina’s geschreven tekst gevoegd, waarboven met pen is geschreven “oude verhalen”. Gezien deze hoeveelheid tekst achter elkaar is voor de kantonrechter niet duidelijk welke delen van de tekst zien op de onderwerpen waarover partijen zich volgens de tussenbeschikking van 9 mei 2019 kunnen uitlaten. De kantonrechter laat om die reden de 21 pagina’s “oude verhalen” buiten beschouwing.

3.Beslissing

De kantonrechter:
- veroordeelt verweerders hoofdelijk tot betaling van het netto-equivalent van de transitievergoeding van € 1.188,00 (bruto) aan [verzoeker] ;
- veroordeelt verweerders hoofdelijk tot betaling van de vakantietoeslag en niet-genoten opgebouwde vakantiedagen van € 792,07 (netto) met de wettelijke verhoging ex artikel 7: 625 BW aan [verzoeker] ;
- veroordeelt verweerders tevens hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening met
- veroordeelt verweerders hoofdelijk tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [verzoeker] , vastgesteld op € 921,00, waaronder € 840,00 aan salaris gemachtigde;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders verochte.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. I.F. Dam en uitgesproken ter openbare
terechtzitting van 26 juni 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.