ECLI:NL:RBDHA:2019:7847

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2019
Publicatiedatum
30 juli 2019
Zaaknummer
AWB 19/1437
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese eiseres in het kader van nareis

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de weigering van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om aan de Eritrese eiseres een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen in het kader van nareis. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 januari 2019, waarin haar aanvraag voor een mvv was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de eiseres niet voldoende bewijs had geleverd van haar identiteit en de gezinsband met haar referent.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de argumenten van de eiseres besproken, waaronder het ontbreken van identificerende documenten en de stelling dat minderjarigen in Eritrea geen identificerende documenten bezitten. De rechtbank volgde de eiseres hierin niet en oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat geboortes in Eritrea altijd worden geregistreerd. De rechtbank merkte op dat de eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij geen identificerende documenten kon overleggen en dat verweerder de verklaringen van de eiseres en het overgelegde indicatieve document in de beoordeling had betrokken, maar dat er onvoldoende substantieel bewijs was overgelegd.

Daarnaast heeft de rechtbank de verwijzing van de eiseres naar een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie besproken, maar oordeelde dat dit arrest niet van toepassing was op de beoordeling van de identiteit. De rechtbank concludeerde dat de eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor een mvv in het kader van nareis en dat het beroep derhalve ongegrond werd verklaard. De uitspraak werd gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, en is openbaar uitgesproken op 25 juli 2019.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/1437

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres
(gemachtigde: mr. J.C.A. Koen),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. J. van Raak).

Procesverloop

Bij besluit van 28 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de weigering om aan haar een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis te verlenen ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2019 te Breda. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens was aanwezig de heer [naam2] (referent). Als tolk is verschenen D. Legiag. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Ten behoeve van haar is op 16 november 2015 een nareisaanvraag ingediend door referent, die haar pleegvader stelt te zijn.
2. Bij besluit van 31 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres haar identiteit en de feitelijke gezinsband met referent onvoldoende heeft onderbouwd.
3. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Een eerder besluit op bezwaar is door verweerder ingetrokken. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres opnieuw kennelijk ongegrond verklaard.
4. Op wat eiseres daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte van haar verlangt dat zij haar identiteit onderbouwt met identificerende documenten en dat zij meer verklaart over het gebrek aan identificerende documenten.
6. In dit licht voert eiseres ten eerste aan dat minderjarigen in Eritrea niet in het bezit zijn van identificerende documenten en dat zij gedurende de korte periode die zij als meerderjarige in Eritrea heeft doorgebracht kon functioneren zonder identificerende documenten omdat zij op het platteland woonde. Ter zitting heeft eiseres deze beroepsgrond nader onderbouwd door te wijzen op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 30 oktober 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:13248), in het bijzonder rechtsoverweging 14, en op het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Eritrea van 5 juni 2014.
7. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld, onder verwijzing naar het ambtsbericht van 6 februari 2017, dat geboortes in Eritrea altijd worden geregistreerd. Eiseres kan het tegendeel niet aannemelijk maken door te wijzen op het ambtsbericht uit 2014, omdat zij, anders dan de vreemdeling in voornoemde uitspraak, niet in de verslagperiode waarop dit ambtsbericht ziet Eritrea is uitgereisd. In dit kader heeft verweerder ook mogen meewegen dat zij ongeveer een half jaar als meerderjarige in Eritrea heeft kunnen verblijven en vervolgens het land is uitgereisd, maar geen uitgebreide verklaring kan geven voor hoe zij dat heeft kunnen doen zonder over een identificerend document te beschikken. Verder heeft verweerder er terecht op gewezen, onder verwijzing naar de ambtsberichten van 6 februari 2017 en 21 juni 2018, dat het ook op het platteland zeer uitzonderlijk is als meerderjarigen niet in het bezit zijn van een identiteitskaart.
8. In dit licht voert eiseres ten tweede aan dat verweerder er ten onrechte van uitgaat dat zij op de gezinsvoedselcoupon van referent moet hebben gestaan, omdat haar opname als pleegkind in diens gezin niet bij de autoriteiten geregistreerd stond. Ook hierin wordt eiseres niet gevolgd. Verweerder heeft er terecht op gewezen, onder verwijzing naar het ambtsbericht van 21 juni 2018, dat elke persoon jonger dan 18 jaar in Eritrea geregistreerd staat op een voedselcoupon. De rechtbank stelt daarbij vast dat volgens ditzelfde ambtsbericht voogdij in Eritrea bijna nooit officieel wordt geregistreerd. Ter zitting heeft verweerder er voorts op kunnen wijzen dat men in Eritrea vanaf het vijftiende levensjaar een individuele voedselcoupon krijgt.
Ter zitting heeft eiseres haar standpunt herhaald dat referent in het leger zat en dat zijn gezin daarom voedsel kreeg van het leger en dus geen voedselcoupons had. Zoals door verweerder ook verwoord in het bestreden besluit is dit standpunt verder niet onderbouwd.
9. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij geen identificerende documenten heeft kunnen overleggen.
10. In overeenstemming met zijn nieuwe gedragslijn heeft verweerder vervolgens ook de verklaringen van eiseres en het door haar overgelegde indicatieve document (een studententoegangsbewijs) in de beoordeling betrokken, maar overwogen dat er onvoldoende substantieel indicatief bewijs is overgelegd ten aanzien van de identiteit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de nieuwe gedragslijn van verweerder in haar uitspraken van 16 mei 2018 (bijvoorbeeld de uitspraak met vindplaats ECLI:NL:RVS:2018:1508) in overeenstemming geacht met artikel 11, tweede lid, van de Richtlijn 2003/86/EG (Gezinsherenigingsrichtlijn).
11. Eiseres voert echter aan dat verweerder alsnog in strijd met artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn heeft gehandeld gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 13 maart 2019 inzake E. tegen Nederland (ECLI:EU:C:2019:192). Volgens eiseres volgt uit dit arrest dat verweerder aan haar een identificerend gehoor had moeten aanbieden.
12. In dit arrest is, kort weergegeven, overwogen dat een verzoek om gezinshereniging ten behoeve van een gesteld minderjarig pleegkind dat als vluchteling en zonder familiebanden in een derde land verbleef ten onrechte was afgewezen op de enkele gronden dat geen officieel bewijs van het overlijden van de biologische ouders was overgelegd en dat daarover geen plausibele verklaringen waren afgelegd, zonder rekening te houden met de concrete situatie en de bijzondere problemen rondom de vlucht uit het land van herkomst.
13. De rechtbank merkt op dat de relevante rechtsregel uit dit arrest niet gaat over de beoordeling van de identiteit. Verder leidt de rechtbank, anders dan eiseres, niet uit dit arrest af dat verweerder altijd bij gebrek aan officiële identificerende documenten een identificerend gehoor moet afnemen zolang geen sprake is van fraude of het overduidelijk niet nakomen van de samenwerkingsverplichting door de vreemdeling. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Hiermee is gegeven dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een mvv in het kader van nareis. Verweerder heeft dan ook in het bestreden besluit terecht geen verdere beoordeling van de gezinsband verricht. De rechtbank komt tot de conclusie dat de aanvraag terecht is afgewezen.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.