ECLI:NL:RBDHA:2019:7843

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2019
Publicatiedatum
30 juli 2019
Zaaknummer
NL19.10698
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juli 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Nigeriaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft op 22 februari 2019 in Nederland asiel aangevraagd, maar verweerder stelt dat uit Eurodac blijkt dat eiser eerder in Italië om internationale bescherming heeft gevraagd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 17 juli 2019, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en verweerder door zijn gemachtigde werd vertegenwoordigd.

Eiser heeft aangevoerd dat hij ernstige medische klachten heeft die hem immobiel maken en dat hij niet in staat is om naar Italië te reizen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen bewijs is dat de medische zorg in Italië niet adequaat zou zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat Italië dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden heeft als Nederland en dat het aan eiser is om aan te tonen dat dit in zijn geval niet opgaat. Eiser is hierin niet geslaagd, en de rechtbank heeft geconcludeerd dat verweerder de asielaanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.10698

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

(gemachtigde: mr. W.N. van der Voet),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Partijen zijn aanvankelijk uitgenodigd voor een zitting op 19 juni 2019. Vanwege een medische afspraak van eiser op 21 juni 2019 is een nieuwe datum bepaald op 17 juli 2019. Het beroep en verzoek (NL19.10699) zijn op die datum ter zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en van Nigeriaanse nationaliteit te zijn. Hij heeft op 22 februari 2019 in Nederland een asielaanvraag ingediend. In het verslag van het gehoor aanmeldfase is vermeld dat eiser op de vraag of er een bijzondere reden is dat hij in Nederland verzoekt om internationale bescherming heeft geantwoord: “
Een van mijn vrienden was naar Nederland gegaan. Hij komt uit Gambia. Hij zei dat ik behandeld zou worden hier. Een medische behandeling. Ik had mentale problemen in Italië. Ik heb problemen met mijn buik. Hij zei dat ik naar Nederland moest, dat ze mij hier zouden helpen. (…)”.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat Italië verantwoordelijk is voor behandeling van de aanvraag en heeft deze bij het bestreden besluit niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Uit Eurodac is gebleken dat eiser eerder in Italië om internationale bescherming heeft gevraagd. Tijdens het aanmeldgehoor heeft eiser verklaard dat op een eerste asielaanvraag van hem in Italië negatief is beslist en dat op zijn tweede asielaanvraag nog geen beslissing is genomen.
De Nederlandse autoriteiten hebben de Italiaanse autoriteiten op 18 maart 2019 verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening [1] . Op 28 maart 2019 hebben de Italiaanse autoriteiten hiermee ingestemd.
3. Eiser betwist niet dat Italië verantwoordelijk is voor behandeling van de aanvraag. Eiser doet een beroep op artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening en voert daartoe aan dat hij sinds een paar dagen na aankomst in Nederland ernstige pijnklachten ervaart, waardoor hij immobiel is en nauwelijks kan lopen. De oorzaak van deze fysieke klachten is tot op heden niet vastgesteld. Gelet hierop kan niet worden beoordeeld of een eventuele overdracht aan Italië op een voldoende zorgvuldige wijze zal kunnen plaatsvinden en of hij in staat is om te reizen.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder er terecht op heeft gewezen dat uit het overgelegde patiëntendossier en een onderzoeksverslag van een neuroloog van 12 juli 2019 niet blijkt dat behandeling voor zijn fysieke klachten noodzakelijk is dan wel dat een noodzakelijke behandeling niet adequaat in Italië kan plaatsvinden. In dit verslag van de neuroloog is onder meer vermeld: “
Conclusie 12.7.2019: pijn linker been geen neurologische verklaring. Beleid 12.7.2019: Oefenen en bewegen. (…).” Daarnaast geldt als uitgangspunt dat Italië dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden heeft als Nederland en daarom in staat moet worden geacht om medische klachten van eiser goed te behandelen. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat dit uitgangspunt in zijn geval niet opgaat. Daarin is eiser niet geslaagd.
5. De gemachtigde van eiser heeft kort voor de zitting vragen gesteld aan de behandelend neuroloog - onder meer of nog nader onderzoek zal plaatsvinden en of eiser medicatie krijgt - en heeft ter zitting gevraagd de beantwoording daarvan af te wachten. De rechtbank ziet daartoe geen aanleiding nu in het verslag de conclusie en het beleid is vermeld. Evenmin is er, gelet op de inhoud van het dossier, aanleiding voor het oordeel dat verweerder het Bureau Medische Advisering had moeten inschakelen.
6. Verweerder heeft in de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening en heeft de aanvraag van eiser terecht niet in behandeling genomen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier.
Deze uitspraak is ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 604/2013