ECLI:NL:RBDHA:2019:7841

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juli 2019
Publicatiedatum
30 juli 2019
Zaaknummer
NL19.13102
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van onvoldoende aannemelijkheid van vrees voor vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Guinese vrouw, beroep heeft ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres heeft op 20 juli 2018 een asielaanvraag ingediend, waarbij zij stelde te vrezen voor vervolging door haar schoonmoeder. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 17 juli 2019, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvraag op 29 mei 2019 had afgewezen, omdat eiseres haar vrees voor vervolging niet aannemelijk had gemaakt.

De rechtbank overweegt dat eiseres weliswaar geloofwaardige verklaringen heeft afgelegd over haar problemen met haar schoonmoeder, maar dat zij niet heeft aangetoond dat er een reëel risico op ernstige schade bestaat. De rechtbank wijst erop dat eiseres gedurende zes jaar is bedreigd, maar dat zij tot haar vertrek uit Guinee geen ernstige gevolgen heeft ondervonden van deze bedreigingen. Ook heeft zij na haar vertrek nog vijf weken in Guinee verbleven zonder problemen te ervaren. De rechtbank concludeert dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij zich niet op een andere plek in Guinee zou kunnen vestigen om zich aan eventuele bedreigingen te onttrekken.

De rechtbank heeft ook het beleid van de staatssecretaris ten aanzien van Guinee in overweging genomen, maar komt tot de conclusie dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor bescherming. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter, en is openbaar gemaakt op 30 juli 2019. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.13102

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

mede namens haar minderjarige zoon
[naam2]
(gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

ProcesverloopEiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 29 mei 2019 (het bestreden besluit).

De behandeling van de zaak is tijdens de zitting van 27 juni 2019 aangehouden, omdat er geen tolk was verschenen.
Op 17 juli 2019 is de zaak ter zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Kandeah. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Guinese nationaliteit. Op 20 juli 2018 heeft zij een asielaanvraag ingediend. Aan deze aanvraag heeft zij het volgende ten grondslag gelegd. Eiseres is gevlucht vanwege problemen met haar schoonmoeder (de stiefmoeder van haar echtgenoot). Eiseres heeft verklaard dat zij een slechte relatie had met haar schoonmoeder, zij was jaloers op eiseres omdat haar schoonvader altijd alles voor haar deed. Eiseres werd slecht door haar behandeld. Toen eiseres zwanger was van haar tweede kind, is haar schoonvader overleden. Bij de bevalling van haar tweede kind is eiseres, in opdracht van haar schoonmoeder, besneden. De schoonmoeder wilde vervolgens ook de drie dochters van eiseres besnijden. Eiseres wilde dit niet en werd om die reden door haar schoonmoeder met de dood bedreigd. De directe aanleiding voor haar vertrek was een ernstige ruzie tussen de echtgenoot van eiseres en zijn stiefmoeder en stiefbroer. Waar haar echtgenoot en dochters zich bevinden is onbekend. Het Rode Kruis is al geruime tijd naar hen op zoek, vooralsnog zonder resultaat.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder acht de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres aannemelijk. Ook haar verklaringen over de problemen met haar schoonmoeder acht verweerder geloofwaardig. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres echter haar vrees dat haar schoonmoeder haar zal vermoorden niet aannemelijk heeft gemaakt, zodat er geen sprake is van een reëel risico op ernstige schade.
Ten overvloede stelt verweerder zich op het standpunt dat ook de vrees van eiseres voor de besnijdenis van haar dochters niet aannemelijk is.
Op wat eiseres daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres haar vrees dat haar schoonmoeder haar zal vermoorden niet aannemelijk heeft gemaakt. Daartoe heeft verweerder er allereerst terecht op gewezen dat eiseres heeft verklaard dat zij vanaf het overlijden van haar schoonvader tot aan haar vertrek uit Guinee, dat wil zeggen 6 jaar lang, door haar schoonmoeder is bedreigd met de dood. Desondanks is haar tot aan haar vertrek niets overkomen en bleef het bij bedreigingen, ook in de periodes dat haar echtgenoot vanwege zijn werk van huis was en haar niet kon beschermen. Ook vormde die gestelde dreiging kennelijk niet eerder aanleiding uit haar woonplaats te vertrekken. Eiseres heeft met haar verklaringen niet aannemelijk gemaakt dat zij zich in de toekomst niet langer aan deze bedreiging zou kunnen onttrekken terwijl dat tot aan haar vertrek wel was gelukt. Anders dan eiseres in beroep heeft betoogd, is van een innerlijke tegenstrijdigheid in het bestreden besluit dan ook geen sprake. Dat verweerder gelooft dat eiseres in het verleden met de dood is bedreigd, betekent niet dat het aannemelijk is dat die bedreiging in de toekomst ten uitvoer zal worden gebracht of dat eiseres zich er niet meer aan zal kunnen onttrekken.
Ook heeft verweerder terecht overwogen dat eiseres niet inzichtelijk heeft gemaakt dat en waarom de laatste ruzie erger of anders was dan eerdere ruzies. Zij heeft dus niet aannemelijk gemaakt waarom zij juist vanwege deze ruzie moest vertrekken. Eiseres wordt niet gevolgd in haar betoog dat deze overweging onzorgvuldig of tegenstrijdig is.
Verder heeft verweerder terecht bij zijn beoordeling betrokken dat eiseres na het vertrek uit haar woonplaats nog vijf weken in Guinee heeft verbleven, zonder problemen te ondervinden. Daarbij is van belang dat zij bij een goede vriend van haar echtgenoot verbleef en dat uit de verklaringen van eiseres blijkt dat haar schoonmoeder vermoedde dat ze daar verbleef. De schoonmoeder zou immers tegen deze vriend gezegd hebben dat als ze erachter zou komen dat eiseres bij hem verbleef, hij ook problemen zou krijgen.
Tot slot heeft verweerder er terecht op gewezen dat niet is gebleken dat eiseres zich niet op een andere plek in Guinee zou kunnen vestigen, om zich op deze manier aan een eventuele bedreiging door haar schoonmoeder te onttrekken. Wat eiseres hiertegen heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Eiseres heeft verwezen naar het beleid van verweerder ten aanzien van Guinee, neergelegd in paragraaf C7/12.5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Hieruit volgt dat vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij te vrezen hebben voor geweldpleging of genitale verminking, geen bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties kunnen krijgen. Nu eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij te vrezen heeft voor geweldpleging en zij reeds besneden is, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of van haar verwacht kan worden dat zij zich voor bescherming wendt tot de autoriteiten of internationale organisaties. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat verweerder, anders dan eiseres in beroep heeft gesteld, in het bestreden besluit niet heeft overwogen dat eiseres zich voor bescherming zou moeten wenden tot de Guineese autoriteiten.
Reeds hierom heeft verweerder de aanvraag kunnen afwijzen als ongegrond.
Het beroep is dan ook ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.