Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[naam] en [naam2],
[naam3]en
[naam4], eisers
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juli 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvragen van eisers, die de Azerbeidzjaanse nationaliteit bezitten. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Polen als verantwoordelijk land is aangewezen. Eisers hebben beroep ingesteld tegen deze besluiten, waarbij zij aanvoeren dat zij kwetsbare asielzoekers zijn die medische behandeling nodig hebben. Tijdens de zitting op 18 juli 2019 hebben eisers, bijgestaan door hun gemachtigde, hun standpunten toegelicht en verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak en het arrest C.K. tegen Slovenië.
De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris op goede gronden heeft gesteld dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat de situatie in Polen in strijd is met het interstatelijk vertrouwensbeginsel, noch dat er sprake is van systeemfouten in de asielprocedure die zouden leiden tot onmenselijke of vernederende behandelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers niet voldoende medische stukken hebben overgelegd om hun stellingen te onderbouwen. Het verzoek tot aanhouding om medische stukken te overleggen is afgewezen, omdat eisers eerder de gelegenheid hebben gehad om deze stukken in te dienen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard, waarbij zij heeft geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de asielaanvragen niet in behandeling te nemen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.