ECLI:NL:RBDHA:2019:7839

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juli 2019
Publicatiedatum
30 juli 2019
Zaaknummer
NL19.13807
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvragen op grond van Dublinverordening met verwijzing naar medische situatie van eisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juli 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvragen van eisers, die de Azerbeidzjaanse nationaliteit bezitten. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Polen als verantwoordelijk land is aangewezen. Eisers hebben beroep ingesteld tegen deze besluiten, waarbij zij aanvoeren dat zij kwetsbare asielzoekers zijn die medische behandeling nodig hebben. Tijdens de zitting op 18 juli 2019 hebben eisers, bijgestaan door hun gemachtigde, hun standpunten toegelicht en verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak en het arrest C.K. tegen Slovenië.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris op goede gronden heeft gesteld dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat de situatie in Polen in strijd is met het interstatelijk vertrouwensbeginsel, noch dat er sprake is van systeemfouten in de asielprocedure die zouden leiden tot onmenselijke of vernederende behandelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers niet voldoende medische stukken hebben overgelegd om hun stellingen te onderbouwen. Het verzoek tot aanhouding om medische stukken te overleggen is afgewezen, omdat eisers eerder de gelegenheid hebben gehad om deze stukken in te dienen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard, waarbij zij heeft geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de asielaanvragen niet in behandeling te nemen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.13508 en NL19.13807

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam] en [naam2],

mede namens hun minderjarige kinderen
[naam3]en
[naam4], eisers
(gemachtigde: mr. A. Agayev),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluiten van 11 juni 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL19.13509 en NL19.13812, plaatsgevonden op 18 juli 2019. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door
mr. S.N. Ali, als waarnemer van hun gemachtigde. Als tolk is verschenen D. Aydin. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eisers stellen de Azerbeidzjaanse nationaliteit te bezitten en te zijn geboren op
[geboortedatum] respectievelijk [geboortedatum2].
2. Verweerder heeft op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen. Verweerder stelt dat op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat Polen in dit geval verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Verweerder heeft aan Polen een verzoek om terugname gedaan en Polen heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eisers betogen in beroep dat zij kwetsbare asielzoekers zijn, omdat zij medische behandeling nodig hebben. De situatie in Polen is in strijd met Unierechtelijke bepalingen. De opvangfaciliteiten voor asielzoekers in Polen, en meer in het bijzonder voor kwetsbare asielzoekers, zijn dusdanig dat er bij overdracht aan Polen sprake is van een schending van artikel 3 van het EVRM [3] en artikel 4 van het Handvest [4] . Eisers doen een beroep op het arrest C.K. tegen Slovenië van het Hof [5] van 16 februari 2017 [6] . Ter zitting hebben eisers verwezen naar de uitspraken van de Afdeling [7] van 3 november 2017 [8] en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 21 juni 2019. [9]
De rechtbank oordeelt als volgt.
Aanhoudingsverzoek
4. Eisers hebben ter zitting een verzoek tot aanhouding gedaan om medische stukken te overleggen. De rechtbank ziet geen aanleiding om het ter zitting ingediende verzoek om aanhouding van de beroepsprocedure te honoreren. Eisers zijn ruimschoots in de gelegenheid geweest om medische stukken te overleggen, maar hebben daarvan geen gebruik gemaakt. Evenmin is gebleken dat eisers op korte termijn medische stukken kunnen overleggen, nu ter zitting is vastgesteld dat er geen medische stukken beschikbaar zijn. Het gaat hier om een Dublinprocedure, waarbij - zoals verweerder ter zitting terecht heeft opgemerkt - strikte termijnen in acht genomen moeten worden. Wanneer eisers op een later moment alsnog over medische stukken beschikken, staat het hen vrij om deze in het kader van een procedure over de feitelijke overdracht in te dienen.
Nadere stukken
5. Ter zitting hebben eisers nog aangevoerd dat zij een e-mailwisseling overgelegd zouden hebben met een psychiater. Daarvan is niet gebleken. Desgevraagd konden eisers ook ter zitting geen kopie overleggen van die e-mailwisseling. Vervolgens hebben eisers, nadat de rechtbank het onderzoek ter zitting heeft gesloten, op 19 juli 2019 nadere stukken in het digitale dossier geplaatst. Gelet op de goede procesorde worden deze stukken niet bij de beoordeling van het beroep betrokken. De rechtbank ziet geen aanleiding om het onderzoek te heropenen [10] , omdat eisers ruimschoots in de gelegenheid zijn geweest om medische stukken te overleggen.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. Niet in geschil is dat Polen in beginsel verantwoordelijk is voor de asielaanvragen van eisers. Tussen partijen is in geschil of Nederland de asielverzoeken van eisers op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich dient te trekken, omdat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening [11] en ten aanzien van Polen aldus niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
7. In beginsel mag verweerder er gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uitgaan dat de Poolse autoriteiten zich houden aan hun internationale verplichtingen. Het ligt op de weg van eisers om aannemelijk te maken dat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen, zodat ten opzichte van Polen niet langer uitgegaan mag worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
8. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat ten aanzien van Polen niet langer kan worden interstatelijk vertrouwensbeginsel.
9. Eisers hebben hun stellingen niet nader onderbouwd of geconcretiseerd. In beroep hebben eisers niet onderbouwd op welke punten de bestreden besluiten onjuist zouden zijn, terwijl verweerder in de bestreden besluiten voldoende heeft gemotiveerd waarom de bij de zienswijze overgelegde stukken en standpunten niet tot een ander oordeel leidt. Tevens hebben eisers niet geconcretiseerd met welke Unierechtelijke bepalingen er strijd zou zijn. Ook is niet onderbouwd welke aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen er zouden zijn, die een situatie opleveren die in strijd is met artikel 3 van het EVRM dan wel artikel 4 van het Handvest. De medische situatie van eisers is evenmin geconcretiseerd of onderbouwd met medische stukken. Tot slot is niet gebleken dat eisers zich bij voorkomende problemen in Polen niet kunnen wenden tot de daartoe aangewezen (hogere) Poolse autoriteiten, dan wel geëigende instanties. Ter zitting hebben eisers toegelicht dat zij vrezen dat Polen hen direct zal terugsturen naar Azerbeidzjan zonder deugdelijke asielprocedure en dat zij in detentie zullen worden geplaats dan wel in een gesloten inrichting. Deze stellingen zijn ook niet onderbouwd of geconcretiseerd en uit het claimakkoord blijkt juist dat de Poolse autoriteiten hebben gegarandeerd de asielverzoeken van eisers in behandeling te nemen.
C.K. tegen Slovenië
10. Eisers hebben verder een beroep gedaan op het arrest C.K. tegen Slovenië. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen [12] , volgt uit het arrest C.K. tegen Slovenië dat niet kan worden uitgesloten dat de overdracht van een asielzoeker met een ernstige mentale of lichamelijke aandoening op zichzelf een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand kan inhouden. Uit dit arrest volgt ook dat het aan eiser is om objectieve gegevens te overleggen die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen. In dat geval dient verweerder vervolgens - bij het nemen van het overdrachtsbesluit - te beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen.
11. In het dossier van eisers bevinden zich geen medische stukken waaruit blijkt dat een overdracht aan Polen zal leiden tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand. De enkele stelling dat eisers ernstige medische problemen hebben, waaronder het suïciderisico bij de oudste zoon, is onvoldoende. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om het BMA [13] om advies te vragen over de medische situatie van eisers. Het beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 21 juni 2019 slaagt daarom niet.
Conclusie
12. De beroepen zijn ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Voorn, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Andel, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie.
6.ECLI:EU:C:2017:127.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.ECLI:NL:RVS:2017:2980 en ECLI:NL:RVS:2986.
9.NL19.80.
10.Artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
11.Ernstige vrees dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor verzoekers in de lidstaat – in dit geval Polen - systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
12.Zie uitspraak van 3 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2980.
13.Bureau Medische Advisering.