Overwegingen
1. Op 11 juli 2017 is aan referente een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Vervolgens heeft referente op 8 november 2017 voor eisers ieder afzonderlijk een aanvraag tot het verlenen van een machtiging voorlopig verblijf (mvv) ingediend. Eiseres 1 is haar dochter en de overige eisers zijn haar kleinkinderen. Eisers zijn geboren op [geboortedatum1] (eiseres 1), [geboortedatum2] (eiseres 2) [geboortedatum3] (eiser 1) en op [geboortedatum4] (eiser 2). Eisers hebben allen gesteld staatloos te zijn. Eiseres 1 zal hierna aangeduid worden als ‘dochter’ en eiseres 2, eiser 1 en eiser 2 zullen hierna gezamenlijk aangeduid worden als ‘kleinkinderen’.
2. Op 9 februari 2018 heeft verweerder de aanvragen tot het verlenen van een mvv afgewezen (primair besluit). Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eisers tegen het primair besluit ongegrond verklaard.
3. Referente en eisers wensen gezinshereniging en hebben daartoe een beroep gedaan op de Gezinsherenigingsrichtlijnen op artikel 8 van het EVRM. In geschil is de vraag of een beroep op de Gezinsherenigingsrichtlijn en op artikel 8 van het EVRM kan slagen.
4. Het juridisch kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5. In de beoordeling heeft verweerder een onderscheid gemaakt tussen het gezinsleven tussen referente en haar dochter en dat tussen referente en haar kleinkinderen. Verweerder is van mening dat er tussen referente en dochter geen sprake is van
more than the normal emotional ties.Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gezinsband door het huwelijk van dochter is verbroken en dat niet is gebleken dat deze gezinsband weer is hersteld. Ten aanzien van referente en haar kleinkinderen vindt verweerder dat er wel sprake is van beschermenswaardig gezinsleven, maar dat het belang van een restrictief toelatingsbeleid prevaleert boven het belang van referente en eisers om het gezinsleven in Nederland uit te kunnen oefenen.
6. Eisers hebben aangevoerd dat er tussen referente en dochter wel sprake is van
more than the normal emotional tiesen aldus van een beschermenswaardig gezinsleven. Ten aanzien van referente en haar kleinkinderen hebben eisers aangevoerd dat de belangenafweging die verweerder heeft gemaakt gebrekkig is en dat verweerder de belangenafweging onvoldoende gemotiveerd heeft.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
8. De rechtbank zal eerst het gezinsleven tussen referente en haar dochter beoordelen en daarna het gezinsleven tussen referente en haar kleinkinderen.
9. Partijen zijn het erover eens dat door het huwelijk van dochter het gezinsleven tussen dochter en referente verbroken is geraakt. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of het gezinsleven weer is hersteld na de scheiding van dochter.
10. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraak van 4 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1003) nogmaals uiteengezet dat voor de vaststelling van beschermenswaardig gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun niet-jongvolwassen meerderjarige kinderen is vereist dat er sprake is vanadditional elements of dependence, ofwelmore than the normal emotional ties.Er moet dus sprake zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen referente en haar dochter. Het al dan niet bestaan van een dergelijk gezins- of familieleven is in essentie een kwestie van feitelijke aard en afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Elementen zoals financiële of materiële afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkenen en de banden met het land van herkomst, kunnen bij de beoordeling van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden van belang zijn. Daarbij mag onder meer gewicht worden toegekend aan de vraag of ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg kunnen geven. 11. Referente heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat er sprake is van
more than the normal emotional tiesonder andere aangevoerd dat haar dochter geen opleiding heeft, geen onderdak heeft, grote zorgen heeft over haar zoon die gewond is geraakt bij een mortierinslag en dat zij zich met haar kinderen in een uitzichtloze situatie bevindt. Haar dochter kan niet vluchten vanwege haar gewonde zoon. Tevens heeft referente aangevoerd dat het haar veel pijn heeft gedaan dat haar dochter reeds op haar 13e onder dwang van haar vader is getrouwd en dat haar dochter in dat huwelijk ook een baby heeft verloren. Ondertussen is haar dochter gescheiden. De dochter heeft niemand meer in Syrië die voor haar kan zorgen. Al haar familieleden zijn gevlucht en haar oma (de moeder van referente) is overleden. De vader van de kinderen kijkt niet meer naar haar dochter om en is getrouwd met nog drie vrouwen. Tevens heeft haar dochter geen mannelijke begeleiding, wat in een land als Syrië wel gebruikelijk is.
12. Referente heeft tevens aangevoerd dat haar dochter na de scheiding weer bij haar in huis is komen wonen. In die periode heeft referente de zorg voor de kleinkinderen voor een groot gedeelte op zich genomen, terwijl dochter op zoek was naar werk. Daarnaast heeft referente aangevoerd dat zij haar dochter financieel ondersteunt. Uit het gehoor blijkt dat referente maandelijks geld overmaakt aan haar dochter. Dit geld is niet altijd afkomstig van referente, maar ook van de zonen van referente.
13. De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden, zoals opgesomd in overweging 11 en 12, gezamenlijk maken dat er sprake is van
additional elements of dependence, ofwel
more than the normal emotional ties.Uit de aangevoerde feiten en omstandigheden blijkt immers dat dochter zich in een zeer penibele en uitzichtloze situatie bevindt, waarbij zij enkel nog referente heeft om op terug te vallen als steun en toeverlaat.
14. Verweerder heeft zich dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van
more than the normal emotional ties.Er is sprake van een beschermenswaardig gezinsleven tussen referente en dochter in de zin van artikel 8 van het EVRM. Verweerder zal alsnog een belangenafweging moeten maken om te beoordelen of dit gezinsleven dient te leiden tot afgifte van een mvv.
Referente en kleinkinderen
15. Verweerder heeft bij de belangenafweging betrokken dat de kleinkinderen bij hun biologische moeder wonen en dat de band tussen ouders en hun kinderen sterker is dan die tussen grootouder en kleinkinderen. Daarnaast weegt volgens verweerder mee dat referente sinds december 2015 zonder haar kleinkinderen in Nederland woont en dat ervan wordt uitgegaan dat zij de band met haar kleinkinderen ook op afstand kan voortzetten. Tevens heeft verweerder overwogen dat niet is gebleken dat de fysieke afstand tussen referente en haar kleinkinderen voor ernstige ontwikkelingsschade bij de kleinkinderen zorgt.
16. Eisers hebben ter zitting toegelicht dat er een aantal aspecten buiten beschouwing zijn gelaten in de belangenafweging die door verweerder is gemaakt. Daartoe werd verwezen naar wat in de hoorzitting is toegelicht. Niet is toegelicht welke aspecten precies worden bedoeld.
17. De rechtbank overweegt dat uit het rapport van de hoorzitting van 14 januari 2019 blijkt dat na de scheiding de dochter van referente weer in haar huis is komen wonen en dat referente sindsdien de kleinkinderen heeft verzorgd. Dit zegt echter iets over de vraag of er sprake is van gezinsleven tussen referente en kleinkinderen, wat tussen partijen niet in geschil is. Referente en de gemachtigde hebben niet anderszins geconcretiseerd welke feiten en omstandigheden niet bij de belangenafweging van verweerder zijn betrokken.
18. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte bepaald dat het belang van een restrictief toelatingsbeleid prevaleert boven het belang van referente en eisers om het gezinsleven in Nederland uit te kunnen oefenen. Verweerder heeft echter ten aanzien van de dochter ten onrechte het standpunt ingenomen dat zij geen beschermenswaardig gezinsleven heeft, als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Verwezen wordt naar wat daarover onder 11 tot en met 14 is overwogen. Verweerder moet ten aanzien van dat gezinsleven alsnog een belangenafweging maken. Gelet op het belang van de kleinkinderen om bij hun moeder (dochter) te verblijven, zal daarom ook ten aanzien van de kleinkinderen een nieuwe belangenafweging moeten worden gemaakt.
Gezinsherenigingsrichtlijn
19. Verweerder neemt het standpunt in dat de Gezinsherenigingsrichtlijn niet van toepassing is, nu er geen sprake is van een gezinslid in de zin van artikel 4, eerste lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Verweerder heeft verder toegelicht dat de belangenafweging waartoe artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn verplicht in dit geval gelijk is aan de belangenafweging waartoe artikel 8 van het EVRM en artikel 7 van het Handvestverplichten. Verweerder heeft daartoe verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:980). 20. Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit in strijd is met de Gezinsherenigingsrichtlijn. Volgens eisers biedt de Gezinsherenigingsrichtlijn geen ruimte voor de stelling dat het aangaan van een relatie de gezinsband verbreekt en dat die gezinsband niet hersteld kan worden. Het enkele feit dat de gezinsband zou zijn verbroken door het aangaan van het huwelijk, betekent niet automatisch dat op het moment van vertrek van referente uit Syrië geen gezinsband zou bestaan.
21. De rechtbank overweegt als volgt.
22. Voor een geslaagd beroep op de Gezinsherenigingsrichtlijn is het van belang onderscheid te maken tussen de vraag of eisers en referente onder het toepassingsbereik vallen van de Gezinsherenigingsrichtlijn en de vraag of eisers en referente rechten kunnen ontlenen aan de Gezinsherenigingsrichtlijn. Tussen partijen is niet in geschil dat referente en eisers onder het toepassingsbereik vallen, zoals genoemd in artikel 3 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Ter zitting is gebleken dat partijen het er ook over eens zijn dat eisers geen gezinslid zijn in de zin van artikel 4, eerste lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn en dat eisers daarom op die grond geen rechten kunnen ontlenen aan de Gezinsherenigingsrichtlijn.
23. Eisers hebben ter zitting aangevoerd dat uit de door verweerder aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2019 blijkt dat artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn wel van toepassing is, ondanks dat eisers geen rechten kunnen ontlenen aan artikel 4, eerste lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. In het bijzonder is verwezen naar rechtsoverwegingen 8 en 11 van die uitspraak.
24. De Afdeling komt in rechtsoverweging 11.3 van voornoemde uitspraak tot de conclusie dat de belangenafweging die voortvloeit uit artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn niet tot een ander, voor de vreemdeling gunstiger, resultaat leidt dan de belangenafweging die voortvloeit uit artikel 8 van het EVRM.
25. De rechtbank begrijpt uit deze uitspraak dat in het geval verweerder een belangenafweging maakt in de zin van artikel 8 van het EVRM, er niet ook nog een belangenafweging in de zin van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn hoeft plaats te vinden, omdat die op hetzelfde neerkomt.
26. Gebleken is dat eisers onder het toepassingsbereik vallen van de Gezinsherenigingsrichtlijn (overweging 22). Daarmee is artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn van toepassing en zal er door verweerder een belangenafweging gemaakt moeten worden.
27. Ten aanzien van de kleinkinderen is die belangenafweging gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM (overweging 15 tot en met 18). Gelet op hetgeen is overwogen in overweging 18 zal verweerder echter een nieuwe belangenafweging moeten maken in de zin van artikel 8 van het EVRM. Daarmee kan een belangenafweging in de zin van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn achterwege blijven (overweging 24 en 25).
28. Ten aanzien van de dochter heeft verweerder geen belangenafweging gemaakt in de zin van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft slechts beoordeeld of er sprake is van
more than the normal emotional ties(overweging 9 tot en met 14). Naar het oordeel van de rechtbank zal die belangenafweging alsnog moeten plaatsvinden (overweging 14) in het kader van artikel 8 van het EVRM, reden waarom een belangenafweging in de zin van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn achterwege kan blijven (overweging 24 en 25).
29. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. Omdat het op de weg ligt van verweerder om alsnog de vereiste belangenafweging ten aanzien van dochter te maken en een nieuwe belangenafweging ten aanzien van de kleinkinderen, als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, is er geen ruimte voor de rechtbank om zelf in de zaak te voorzien.
30. Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.024 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1).