ECLI:NL:RBDHA:2019:7837

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2019
Publicatiedatum
30 juli 2019
Zaaknummer
AWB 19/852
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing machtiging voorlopig verblijf in het kader van gezinshereniging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 7 juni 2019, is het beroep van eisers tegen het besluit van de minister van Justitie en Veiligheid van 28 januari 2019 gegrond verklaard. Eisers, bestaande uit een moeder en haar kleinkinderen, hebben een aanvraag ingediend voor een machtiging voorlopig verblijf (mvv) in Nederland, na de verlening van een verblijfsvergunning asiel aan de referente. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen tot het verlenen van een mvv door de minister zijn afgewezen, en dat het bezwaar van eisers tegen deze afwijzing ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de gezinsband tussen de referente en haar dochter, alsook tussen de referente en haar kleinkinderen, beoordeeld. De rechtbank concludeert dat er sprake is van een beschermenswaardig gezinsleven tussen de referente en haar dochter, en dat de minister ten onrechte heeft gesteld dat deze gezinsband verbroken is door het huwelijk van de dochter. De rechtbank oordeelt dat de minister een nieuwe belangenafweging moet maken, waarbij het belang van de dochter en de kleinkinderen in aanmerking moet worden genomen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: 19/852

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2019 in de zaak tussen

[naam] , eiseres 1,
[naam2] , eiseres 2,
[naam3] , eiser 1,
[naam4] , eiser 2,
hierna gezamenlijk te noemen eisers
(gemachtigde: mr. J.E. de Poorte)
en
de minister van Justitie en Veiligheid (waaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers), verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 28 januari 2019 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 23 mei 2019. Eisers zijn verschenen bij hun gemachtigde. Voorts is verschenen [naam5] (referente). Verder is verschenen M. Fayez, tolk. Verweerder is niet verschenen. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Op 11 juli 2017 is aan referente een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Vervolgens heeft referente op 8 november 2017 voor eisers ieder afzonderlijk een aanvraag tot het verlenen van een machtiging voorlopig verblijf (mvv) ingediend. Eiseres 1 is haar dochter en de overige eisers zijn haar kleinkinderen. Eisers zijn geboren op [geboortedatum1] (eiseres 1), [geboortedatum2] (eiseres 2) [geboortedatum3] (eiser 1) en op [geboortedatum4] (eiser 2). Eisers hebben allen gesteld staatloos te zijn. Eiseres 1 zal hierna aangeduid worden als ‘dochter’ en eiseres 2, eiser 1 en eiser 2 zullen hierna gezamenlijk aangeduid worden als ‘kleinkinderen’.
2. Op 9 februari 2018 heeft verweerder de aanvragen tot het verlenen van een mvv afgewezen (primair besluit). Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eisers tegen het primair besluit ongegrond verklaard.
3. Referente en eisers wensen gezinshereniging en hebben daartoe een beroep gedaan op de Gezinsherenigingsrichtlijn [1] en op artikel 8 van het EVRM [2] . In geschil is de vraag of een beroep op de Gezinsherenigingsrichtlijn en op artikel 8 van het EVRM kan slagen.
4. Het juridisch kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Artikel 8 van het EVRM
5. In de beoordeling heeft verweerder een onderscheid gemaakt tussen het gezinsleven tussen referente en haar dochter en dat tussen referente en haar kleinkinderen. Verweerder is van mening dat er tussen referente en dochter geen sprake is van
more than the normal emotional ties.Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gezinsband door het huwelijk van dochter is verbroken en dat niet is gebleken dat deze gezinsband weer is hersteld. Ten aanzien van referente en haar kleinkinderen vindt verweerder dat er wel sprake is van beschermenswaardig gezinsleven, maar dat het belang van een restrictief toelatingsbeleid prevaleert boven het belang van referente en eisers om het gezinsleven in Nederland uit te kunnen oefenen.
6. Eisers hebben aangevoerd dat er tussen referente en dochter wel sprake is van
more than the normal emotional tiesen aldus van een beschermenswaardig gezinsleven. Ten aanzien van referente en haar kleinkinderen hebben eisers aangevoerd dat de belangenafweging die verweerder heeft gemaakt gebrekkig is en dat verweerder de belangenafweging onvoldoende gemotiveerd heeft.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
8. De rechtbank zal eerst het gezinsleven tussen referente en haar dochter beoordelen en daarna het gezinsleven tussen referente en haar kleinkinderen.
Referente en dochter
9. Partijen zijn het erover eens dat door het huwelijk van dochter het gezinsleven tussen dochter en referente verbroken is geraakt. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of het gezinsleven weer is hersteld na de scheiding van dochter.
10. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraak van 4 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1003) nogmaals uiteengezet dat voor de vaststelling van beschermenswaardig gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun niet-jongvolwassen meerderjarige kinderen is vereist dat er sprake is van
additional elements of dependence, ofwel
more than the normal emotional ties [3] .Er moet dus sprake zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen referente en haar dochter. Het al dan niet bestaan van een dergelijk gezins- of familieleven is in essentie een kwestie van feitelijke aard en afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Elementen zoals financiële of materiële afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkenen en de banden met het land van herkomst, kunnen bij de beoordeling van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden van belang zijn. Daarbij mag onder meer gewicht worden toegekend aan de vraag of ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg kunnen geven.
11. Referente heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat er sprake is van
more than the normal emotional tiesonder andere aangevoerd dat haar dochter geen opleiding heeft, geen onderdak heeft, grote zorgen heeft over haar zoon die gewond is geraakt bij een mortierinslag en dat zij zich met haar kinderen in een uitzichtloze situatie bevindt. Haar dochter kan niet vluchten vanwege haar gewonde zoon. Tevens heeft referente aangevoerd dat het haar veel pijn heeft gedaan dat haar dochter reeds op haar 13e onder dwang van haar vader is getrouwd en dat haar dochter in dat huwelijk ook een baby heeft verloren. Ondertussen is haar dochter gescheiden. De dochter heeft niemand meer in Syrië die voor haar kan zorgen. Al haar familieleden zijn gevlucht en haar oma (de moeder van referente) is overleden. De vader van de kinderen kijkt niet meer naar haar dochter om en is getrouwd met nog drie vrouwen. Tevens heeft haar dochter geen mannelijke begeleiding, wat in een land als Syrië wel gebruikelijk is.
12. Referente heeft tevens aangevoerd dat haar dochter na de scheiding weer bij haar in huis is komen wonen. In die periode heeft referente de zorg voor de kleinkinderen voor een groot gedeelte op zich genomen, terwijl dochter op zoek was naar werk. Daarnaast heeft referente aangevoerd dat zij haar dochter financieel ondersteunt. Uit het gehoor blijkt dat referente maandelijks geld overmaakt aan haar dochter. Dit geld is niet altijd afkomstig van referente, maar ook van de zonen van referente.
13. De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden, zoals opgesomd in overweging 11 en 12, gezamenlijk maken dat er sprake is van
additional elements of dependence, ofwel
more than the normal emotional ties.Uit de aangevoerde feiten en omstandigheden blijkt immers dat dochter zich in een zeer penibele en uitzichtloze situatie bevindt, waarbij zij enkel nog referente heeft om op terug te vallen als steun en toeverlaat.
14. Verweerder heeft zich dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van
more than the normal emotional ties.Er is sprake van een beschermenswaardig gezinsleven tussen referente en dochter in de zin van artikel 8 van het EVRM. Verweerder zal alsnog een belangenafweging moeten maken om te beoordelen of dit gezinsleven dient te leiden tot afgifte van een mvv.
Referente en kleinkinderen
15. Verweerder heeft bij de belangenafweging betrokken dat de kleinkinderen bij hun biologische moeder wonen en dat de band tussen ouders en hun kinderen sterker is dan die tussen grootouder en kleinkinderen. Daarnaast weegt volgens verweerder mee dat referente sinds december 2015 zonder haar kleinkinderen in Nederland woont en dat ervan wordt uitgegaan dat zij de band met haar kleinkinderen ook op afstand kan voortzetten. Tevens heeft verweerder overwogen dat niet is gebleken dat de fysieke afstand tussen referente en haar kleinkinderen voor ernstige ontwikkelingsschade bij de kleinkinderen zorgt.
16. Eisers hebben ter zitting toegelicht dat er een aantal aspecten buiten beschouwing zijn gelaten in de belangenafweging die door verweerder is gemaakt. Daartoe werd verwezen naar wat in de hoorzitting is toegelicht. Niet is toegelicht welke aspecten precies worden bedoeld.
17. De rechtbank overweegt dat uit het rapport van de hoorzitting van 14 januari 2019 blijkt dat na de scheiding de dochter van referente weer in haar huis is komen wonen en dat referente sindsdien de kleinkinderen heeft verzorgd. Dit zegt echter iets over de vraag of er sprake is van gezinsleven tussen referente en kleinkinderen, wat tussen partijen niet in geschil is. Referente en de gemachtigde hebben niet anderszins geconcretiseerd welke feiten en omstandigheden niet bij de belangenafweging van verweerder zijn betrokken.
18. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte bepaald dat het belang van een restrictief toelatingsbeleid prevaleert boven het belang van referente en eisers om het gezinsleven in Nederland uit te kunnen oefenen. Verweerder heeft echter ten aanzien van de dochter ten onrechte het standpunt ingenomen dat zij geen beschermenswaardig gezinsleven heeft, als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Verwezen wordt naar wat daarover onder 11 tot en met 14 is overwogen. Verweerder moet ten aanzien van dat gezinsleven alsnog een belangenafweging maken. Gelet op het belang van de kleinkinderen om bij hun moeder (dochter) te verblijven, zal daarom ook ten aanzien van de kleinkinderen een nieuwe belangenafweging moeten worden gemaakt.
Gezinsherenigingsrichtlijn
19. Verweerder neemt het standpunt in dat de Gezinsherenigingsrichtlijn niet van toepassing is, nu er geen sprake is van een gezinslid in de zin van artikel 4, eerste lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Verweerder heeft verder toegelicht dat de belangenafweging waartoe artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn verplicht in dit geval gelijk is aan de belangenafweging waartoe artikel 8 van het EVRM en artikel 7 van het Handvest [4] verplichten. Verweerder heeft daartoe verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:980).
20. Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit in strijd is met de Gezinsherenigingsrichtlijn. Volgens eisers biedt de Gezinsherenigingsrichtlijn geen ruimte voor de stelling dat het aangaan van een relatie de gezinsband verbreekt en dat die gezinsband niet hersteld kan worden. Het enkele feit dat de gezinsband zou zijn verbroken door het aangaan van het huwelijk, betekent niet automatisch dat op het moment van vertrek van referente uit Syrië geen gezinsband zou bestaan.
21. De rechtbank overweegt als volgt.
22. Voor een geslaagd beroep op de Gezinsherenigingsrichtlijn is het van belang onderscheid te maken tussen de vraag of eisers en referente onder het toepassingsbereik vallen van de Gezinsherenigingsrichtlijn en de vraag of eisers en referente rechten kunnen ontlenen aan de Gezinsherenigingsrichtlijn. Tussen partijen is niet in geschil dat referente en eisers onder het toepassingsbereik vallen, zoals genoemd in artikel 3 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Ter zitting is gebleken dat partijen het er ook over eens zijn dat eisers geen gezinslid zijn in de zin van artikel 4, eerste lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn en dat eisers daarom op die grond geen rechten kunnen ontlenen aan de Gezinsherenigingsrichtlijn.
23. Eisers hebben ter zitting aangevoerd dat uit de door verweerder aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2019 blijkt dat artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn wel van toepassing is, ondanks dat eisers geen rechten kunnen ontlenen aan artikel 4, eerste lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. In het bijzonder is verwezen naar rechtsoverwegingen 8 en 11 van die uitspraak.
24. De Afdeling komt in rechtsoverweging 11.3 van voornoemde uitspraak tot de conclusie dat de belangenafweging die voortvloeit uit artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn niet tot een ander, voor de vreemdeling gunstiger, resultaat leidt dan de belangenafweging die voortvloeit uit artikel 8 van het EVRM.
25. De rechtbank begrijpt uit deze uitspraak dat in het geval verweerder een belangenafweging maakt in de zin van artikel 8 van het EVRM, er niet ook nog een belangenafweging in de zin van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn hoeft plaats te vinden, omdat die op hetzelfde neerkomt.
26. Gebleken is dat eisers onder het toepassingsbereik vallen van de Gezinsherenigingsrichtlijn (overweging 22). Daarmee is artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn van toepassing en zal er door verweerder een belangenafweging gemaakt moeten worden.
27. Ten aanzien van de kleinkinderen is die belangenafweging gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM (overweging 15 tot en met 18). Gelet op hetgeen is overwogen in overweging 18 zal verweerder echter een nieuwe belangenafweging moeten maken in de zin van artikel 8 van het EVRM. Daarmee kan een belangenafweging in de zin van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn achterwege blijven (overweging 24 en 25).
28. Ten aanzien van de dochter heeft verweerder geen belangenafweging gemaakt in de zin van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft slechts beoordeeld of er sprake is van
more than the normal emotional ties(overweging 9 tot en met 14). Naar het oordeel van de rechtbank zal die belangenafweging alsnog moeten plaatsvinden (overweging 14) in het kader van artikel 8 van het EVRM, reden waarom een belangenafweging in de zin van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn achterwege kan blijven (overweging 24 en 25).
Conclusie
29. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. Omdat het op de weg ligt van verweerder om alsnog de vereiste belangenafweging ten aanzien van dochter te maken en een nieuwe belangenafweging ten aanzien van de kleinkinderen, als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, is er geen ruimte voor de rechtbank om zelf in de zaak te voorzien.
30. Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.024 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van wat is overwogen in de uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174 (honderdvierenzeventig euro) aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 1.024 (duizendvierentwintig euro), te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Voorn, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage – juridisch kader
Gezinsherenigingsrichtlijn
Artikel 3
1. Deze richtlijn is van toepassing wanneer de gezinshereniger wettig in een lidstaat
verblijft, in het bezit is van een door een lidstaat afgegeven verblijfstitel met een geldigheidsduur van één jaar of langer en reden heeft om te verwachten dat hem een permanent verblijfsrecht zal worden toegekend, indien de leden van zijn gezin onderdanen van een derde land met ongeacht welke status zijn. […]
Artikel 4
1. De lidstaten geven uit hoofde van deze richtlijn, en op voorwaarde dat aan de in hoofdstuk IV en artikel 16 gestelde voorwaarden is voldaan, toestemming tot toegang en verblijf aan de volgende gezinsleden:
a. de echtgenoot van de gezinshereniger;
b. de minderjarige kinderen van de gezinshereniger en diens echtgenoot, met inbegrip van kinderen die zijn geadopteerd overeenkomstig een beslissing van de bevoegde autoriteit in de betrokken lidstaat, dan wel overeenkomstig een beslissing die van rechtswege uitvoerbaar is uit hoofde van internationale verplichtingen van die lidstaat of die in overeenstemming met internationale verplichtingen moet worden erkend;
c. de minderjarige kinderen, met inbegrip van geadopteerde kinderen, van de gezinshereniger, indien de gezinshereniger het gezag over de kinderen heeft en dezen te zijnen laste komen. De lidstaten kunnen gezinshereniging toestaan voor kinderen die onder gedeeld gezag staan, mits degene die mede het gezag heeft, daarmee heeft ingestemd;
d. de minderjarige kinderen, met inbegrip van geadopteerde kinderen, van de echtgenoot, indien de echtgenoot het gezag over de kinderen heeft en dezen te zijnen laste komen. De lidstaten kunnen gezinshereniging toestaan voor kinderen die onder gedeeld gezag staan, mits degene die mede het gezag heeft, daarmee heeft ingestemd. […]
Artikel 17
In geval van afwijzing van een verzoek, intrekking of niet-verlenging van een verblijfstitel, alsmede in geval van een verwijderingsmaatregel tegen de gezinshereniger of leden van diens gezin houden de lidstaten terdege rekening met de aard en de hechtheid van de gezinsband van de betrokken persoon en met de duur van zijn verblijf in de lidstaat, alsmede met het bestaan van familiebanden of culturele of sociale banden met zijn land van herkomst.
EVRM
Artikel 8
Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2003/86/EG
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
3.Zie ook de vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, onder meer het arrest van 17 januari 2012 in de zaak van Kopf en Liberda tegen Oostenrijk, ECLI:CE:ECHR:2012:0117JUD000159806 en het arrest van 12 januari 2010 in de zaak van AW. Khan tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2010:0112JUD004748606.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie