ECLI:NL:RBDHA:2019:7828

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
30 juli 2019
Zaaknummer
nl19.3862
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse nationaliteit wegens ongeloofwaardige verklaringen over deelname aan demonstratie en legale uitreis

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser van Iraanse nationaliteit. De eiser heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn asielaanvraag op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 als ongegrond werd afgewezen. De eiser heeft verklaard dat hij op 1 augustus 2018 heeft deelgenomen aan een demonstratie in Iran, waarbij zijn mobiele telefoon in beslag werd genomen. De staatssecretaris heeft de identiteit en nationaliteit van de eiser als geloofwaardig beoordeeld, maar de gestelde deelname aan de demonstratie en de daaropvolgende problemen als ongeloofwaardig aangemerkt. De rechtbank heeft overwogen dat de eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de betrokkenheid van organisaties bij zijn aanhouding en dat zijn verklaringen over zijn gedrag tijdens de demonstratie niet consistent zijn. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat de eiser onvoldoende details kon geven over de huiszoekingen die na zijn aanhouding plaatsvonden, wat zijn geloofwaardigheid verder ondermijnt. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag ongegrond is en verklaart het beroep van de eiser ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.3862

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

(gemachtigde: mr. M.L. Hoogendoorn),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Aboulouafa).

ProcesverloopEiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 28 januari 2019 (het bestreden besluit).

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Als tolk is opgetreden A.R. Izadkhast.

Overwegingen

1. Eiser is van Iraanse nationaliteit en geboren op [geboortedatum].
2. Eiser heeft verklaard dat hij op 1 augustus 2018 heeft deelgenomen aan
een demonstratie. Daarbij heeft hij met zijn mobiele telefoon (hierna: mobieltje) opnamen gemaakt. Tijdens deze demonstratie is hij aangehouden. Zijn mobieltje is in beslaggenomen. Dit mobieltje bevatte notities die volgens eiser als anti-overheid of anti-islam kunnen worden gezien. Na deze inbeslagname zijn er drie huiszoekingen geweest. Eiser heeft vervolgens besloten om Iran te verlaten.
3. Verweerder acht de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Ook eisers verklaring dat hij sociaalactivist is en als afvallige dient te worden aangemerkt, is volgens verweerder geloofwaardig.
4. Eisers gestelde deelname aan de demonstratie op 1 augustus 2018 en de daarop volgende problemen heeft verweerder echter als ongeloofwaardig aangemerkt.
Daarom heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
5. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Verweerder heeft terecht tegengeworpen dat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over welke organisatie hem heeft gebeld over het in beslag genomen mobieltje. Verweerder heeft in zijn verweerschrift naar de juiste pagina’s verwezen over dit onderwerp in het rapport van nader gehoor. Op pagina 5 is te lezen dat eiser heeft verklaard dat een persoon van de hoofdafdeling van de Basij hem belde. Op pagina 8 is te lezen dat eiser antwoordt op de vraag van de contactambtenaar ‘waarom de Sepah?’ dat ze belden om te vragen of eiser zijn mobieltje op kwam halen. Eiser heeft deze verklaringen naderhand niet gecorrigeerd. De uitleg in beroep dat de Basij in opdracht handelde van de Sepah, laat onverlet dat eiser de namen van deze twee organisaties door elkaar heeft gebruikt.
7. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de wijze waarop eiser zich heeft gedragen tijdens de demonstratie ongeloofwaardig is. Van belang hierbij is dat eisers mobieltje bij een eerdere demonstratie al eens is afgepakt en uitgelezen. Daarom is niet goed te begrijpen waarom eiser het risico neemt om te filmen met een mobieltje waarop volgens eiser gevoelige informatie stond. Verder was hij blijkens zijn verklaringen op de hoogte van de wijze waarop ordetroepen bij demonstraties optreden en zich bewust van de aanwezigheid van agenten in burger. Ook is van belang dat zijn vrienden eiser hadden laten weten niet te zullen deelnemen aan deze demonstratie omdat zij het te gevaarlijk vonden. Dat jongeren in Iran ondanks de risico’s ervoor kiezen om aan demonstraties deel te nemen en opnames te maken om de wereld te informeren, is derhalve geen afdoende verklaring voor eisers handelwijze bij de demonstratie.
8. Vervolgens heeft verweerder niet ten onrechte vraagtekens geplaatst bij eisers verklaring dat hij uit de auto kon ontsnappen en dat hij door de drie leden van de Basij niet werd gevolgd. Eisers verklaring hiervoor, dat de Basij slechts vrijwilligers zijn en dat zij schrokken van het feit dat er onverwacht demonstranten om de auto heen stonden, is niet afdoende. Zeker gelet op eisers overige verklaringen over de aanwezigheid van de mobiele eenheid, politie in burger, soldaten en personen op motorfietsen. Het beroep van eiser op de overgelegde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond [1] , slaagt niet. Het standpunt van verweerder over het gedrag van de Basij is gebaseerd op de verklaringen van eiser zelf. In de door eiser aangehaalde zaak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, was sprake van een standpunt van verweerder dat gebaseerd was op speculatie.
9. Verder heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat eiser nauwelijks details kan verstrekken over de drie invallen/huiszoekingen, terwijl hij van wat is voorgevallen beter op de hoogte zou moeten zijn. Immers, eiser heeft verklaard dat hij na deze invallen nog is teruggekeerd naar huis [2] . Ook heeft hij vóór zijn vertrek uit Iran zijn moeder – bij wie ook een inval had plaatsgevonden – nog bezocht om afscheid te nemen. Eiser heeft dus meermalen de mogelijkheid gehad om detailinformatie over de huiszoekingen te verkrijgen. Vaststaat dat eiser tijdens zijn nader gehoor deze detailinformatie niet kon geven. Dat eiser pas bij zijn zienswijze naar aanleiding van het voornemen alsnog gedetailleerde informatie heeft gegeven over de huiszoekingen, maakt niet goed dat eiser dat niet veel eerder, tijdens het nader gehoor, heeft gedaan.
10. Ook heeft verweerder de verklaringen van eiser over de wijze waarop is uitgereisd niet ten onrechte bij de beoordeling van de geloofwaardigheid betrokken. Eiser is met een geldig nationaal paspoort, voorzien van een visum, zijn land uitgereisd. Eiser werd daarbij vergezeld door zijn broer, die volgens afspraak daarna zou terugkeren naar Iran. Eiser heeft zijn paspoort bij zijn asielaanvraag in Nederland niet overgelegd. Niet ten onrechte heeft verweerder niet geloofwaardig geacht de uitleg van eiser dat hij zijn land door omkoping met geldige papieren kon verlaten, ondanks dat hij de negatieve aandacht van de autoriteiten op zich zou hebben gevestigd. De bij zienswijze en in beroep aangehaalde landeninformatie [3] kan niet tot een ander oordeel leiden. Verweerder heeft in het verweerschrift namelijk terecht opgemerkt dat de verschillende rapporten niet eenduidig zijn en dat bovendien in het ene geval dat wél omkoping zou hebben plaatsgevonden, tevoren 10.000 USD moest worden betaald. Dat bedrag staat niet in verhouding tot wat eiser naar zijn zeggen aan de reisagent heeft betaald voor zijn volledige uitreis [4] .
11. Op basis van het voorgaande heeft verweerder eisers verklaring dat hij bij terugkeer over zijn afvalligheid zal worden bevraagd, terecht niet aannemelijk geacht. Niet is immers aannemelijk gemaakt dat eiser de negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten op zich heeft gevestigd. Eiser heeft zijn verklaring dat zijn echtgenote op 22 januari 2019 is opgehaald en een legerbasis is verhoord, evenmin aannemelijk gemaakt.
12. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Loonstra-Hoekstra, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Van 22 januari 2019 zaaknummer NL18.22592
2.Pagina 5 rapport eerste gehoor: “Dat weet ik niet meer, maar twee of drie dagen voor mijn vertrek ben ik er (thuis, rechtbank) even geweest”.
3.Onder meer: UK Home Office 2014 over Iran.
4.Volgens eiser: 20 miljoen (pagina 18 van het rapport van nader gehoor). Dat bedrag in Iraanse Rials zou neerkomen op ongeveer € 450,00.