ECLI:NL:RBDHA:2019:7827
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening met betrekking tot Denemarken
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juli 2019 uitspraak gedaan in een beroep van een eiser met de Somalische nationaliteit tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling genomen, omdat Denemarken verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. Tijdens de zitting op 18 juli 2019 heeft eiser betoogd dat hij vreest voor indirect refoulement, omdat zijn verblijfsvergunning in Denemarken was ingetrokken op basis van een beleidswijziging. Hij stelde dat hij een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Somalië.
De rechtbank overwoog dat het aan eiser was om aannemelijk te maken dat Denemarken zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Eiser heeft echter niet met documenten kunnen onderbouwen dat er concrete aanwijzingen zijn dat Denemarken het Vluchtelingenverdrag en het EVRM niet naleeft. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht heeft aangenomen dat Denemarken zijn verplichtingen nakomt en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de overdracht van eiser aan Denemarken van onevenredige hardheid getuigt. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.