4.3Eiseressen betogen bovendien terecht dat het bestreden besluit en verweerders argument dat kinderontvoering moet worden tegengegaan op gespannen voet staan met het arrest van 13 maart 2019 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (ECLI:EU:C:2019:192), waarin onder meer het volgende is overwogen.
“ 44. Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 11, lid 2, van richtlijn 2003/86 aldus moet worden uitgelegd dat het in omstandigheden als die van het hoofdgeding, waarin een gezinshereniger die subsidiaire bescherming geniet, een verzoek om gezinshereniging heeft ingediend ten behoeve van een minderjarige van wie zij de tante is en de voogd zou zijn, en die als vluchteling en zonder familiebanden in een derde land woont, zich verzet tegen de afwijzing van dat verzoek alleen op grond dat de gezinshereniger geen officiële bewijsstukken van het overlijden van de biologische ouders van de minderjarige en dus van de feitelijke gezinsband met hem heeft overgelegd, en de uitleg die de gezinshereniger heeft verstrekt voor haar onvermogen om dergelijke stukken over te leggen door de bevoegde autoriteiten niet plausibel is geacht, alleen op grond van algemene informatie die over de situatie in het land van herkomst beschikbaar is, zonder rekening te houden met de concrete situatie van de gezinshereniger en de minderjarige alsmede met de bijzondere problemen waarmee zij vóór en na hun vlucht uit het land van herkomst volgens hun zeggen zijn geconfronteerd.
50. Daar E. volgens A. haar pleegkind is, lijkt het verzoek om gezinshereniging dat in het hoofdgeding aan de orde is, op zijn minst onder de in artikel 10, lid 2, van richtlijn 2003/86 bedoelde situatie te vallen en zijn de Nederlandse autoriteiten, indien dat is komen vast te staan, volgens het Nederlandse recht verplicht om de gevraagde gezinshereniging toe te staan.
59. Mitsdien dienen de bevoegde nationale autoriteiten bij de uitvoering van richtlijn 2003/86 en de behandeling van verzoeken om gezinshereniging met name een individuele beoordeling te verrichten, waarbij rekening wordt gehouden met alle relevante elementen van het geval en waarbij, indien nodig, bijzondere aandacht wordt besteed aan de belangen van de betrokken kinderen en aan het streven om het gezinsleven te bevorderen. Omstandigheden als de leeftijd van de betrokken kinderen, hun situatie in het land van herkomst en de mate waarin zij van verwanten afhankelijk zijn, kunnen in het bijzonder van invloed zijn op de omvang en de intensiteit van het vereiste onderzoek (…).
73. Ter terechtzitting voor het Hof heeft de Nederlandse regering betoogd dat het noodzakelijk was om het overlijden van de biologische ouders van E. vast te stellen, teneinde gevallen van kinderontvoering of zelfs mensenhandel uit te sluiten.
74. Onder voorbehoud van de door de verwijzende rechter te verrichten verificaties, moet in de eerste plaats echter worden vastgesteld dat uit het dossier waarover het Hof beschikt, niet blijkt dat A. de op haar rustende samenwerkingsplicht niet is nagekomen. Vast staat immers dat zij in de loop van de administratieve procedure alle vragen van de Staatssecretaris heeft beantwoord en op al zijn verzoeken is ingegaan, en dat zij met name heeft uiteengezet waarom het haars inziens voor haarzelf en E. niet mogelijk was om de door die autoriteiten gevraagde officiële bewijsstukken over te leggen waaruit die gezinsband bleek.
77. In de derde plaats blijkt uit geen enkel element van het dossier waarover het Hof beschikt dat de Staatssecretaris rekening heeft gehouden met de leeftijd van E., met zijn situatie als vluchteling in Soedan, het land waarin hij volgens A. in een pleeggezin zonder enige familiebanden is geplaatst, of met het hoger belang van dat kind waarvan in dergelijke omstandigheden sprake is. Indien de beweringen van A. waar blijken te zijn, zou de inwilliging van het in het hoofdgeding aan de orde zijnde verzoek om gezinshereniging het enige middel kunnen zijn om te verzekeren dat E. de mogelijkheid heeft om binnen de familiekring op te groeien. Zoals in punt 59 van dit arrest is opgemerkt, kunnen dergelijke omstandigheden van invloed zijn op de omvang en de intensiteit van het vereiste onderzoek.
78. Het staat de bevoegde nationale autoriteiten weliswaar vrij om stappen te ondernemen teneinde frauduleuze verzoeken om gezinshereniging, die worden gedaan in een context van kinderontvoering of zelfs mensenhandel, aan het licht te brengen, zoals de Nederlandse regering terecht betoogt, doch dit ontslaat die autoriteiten niet van de verplichting om rekening te houden met het hogere belang van een kind dat zich mogelijk in de door A. omschreven omstandigheden bevindt.
79. Bovendien kunnen het ontbreken van de overlijdensakten van de biologische ouders en het feit dat de daarvoor gegeven uitleg niet voldoende plausibel is, op zich niet de conclusie rechtvaardigen dat een verzoek om gezinshereniging noodzakelijkerwijs wordt gedaan in een context van kinderontvoering of mensenhandel. Dienaangaande volgt uit artikel 11, lid 2, van richtlijn 2003/86, volgens hetwelk de betrokken lidstaat rekening houdt met andere bewijzen voor het bestaan van een gezinsband en zich niet uitsluitend kan baseren op het ontbreken van bewijsstukken, gelezen in het licht van artikel 7 en van artikel 24, leden 2 en 3, van het Handvest, dat de nationale autoriteiten, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, gehouden kunnen zijn om de nodige aanvullende verificaties te verrichten, zoals het organiseren van een onderhoud met de gezinshereniger, teneinde het bestaan van dergelijke fenomenen uit te sluiten.
81. Gelet op de voorgaande overwegingen moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 11, lid 2, van richtlijn 2003/86 aldus moet worden uitgelegd dat het in omstandigheden als die van het hoofdgeding, waarin een gezinshereniger die subsidiaire bescherming geniet een verzoek om gezinshereniging heeft ingediend ten behoeve van een minderjarige van wie zij de tante is en de voogd zou zijn, en die als vluchteling en zonder familieband in een derde land woont, zich verzet tegen de afwijzing van dat verzoek alleen op grond dat de gezinshereniger geen officiële bewijsstukken van het overlijden van de biologische ouders van de minderjarige en dus van de feitelijke gezinsband met hem heeft overgelegd, en de uitleg die de gezinshereniger heeft verstrekt voor haar onvermogen om dergelijke stukken over te leggen door de bevoegde autoriteiten niet plausibel is geacht, alleen op grond van algemene informatie die over de situatie in het land van herkomst beschikbaar is, zonder rekening te houden met de concrete situatie van de gezinshereniger en de minderjarige alsmede met de bijzondere problemen waarmee zij vóór en na hun vlucht uit het land van herkomst volgens hun zeggen zijn geconfronteerd.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de zaak van eiseressen op verschillende relevante punten goed vergelijkbaar met de situatie die aan de orde was in het arrest van 13 maart 2019. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat eiseressen gelet op overweging 4.2, mogelijk anders dan de vreemdelingen in de zaak waarop het arrest van 13 maart 2019 betrekking heeft, een naar het oordeel van de rechtbank plausibele verklaring hebben gegeven voor het ontbreken van officiële aktes met betrekking tot het overlijden van hun ouders. Voorts hebben eiseressen aan hun samenwerkingsplicht voldaan (overweging 74), heeft verweerder niet kenbaar rekening gehouden met de minderjarigheid van eiseres en de moeilijke situatie waarin zij zich bevindt (vergelijk overweging 77) en zijn er geen aanwijzingen voor kinderontvoering (vergelijk overweging 79); verweerder heeft deze suggestie immers niet geconcretiseerd. Eiseressen stellen met recht dat verweerder niet deugdelijk heeft onderbouwd waarom ondanks de relevante overeenkomsten in hun zaak een andere conclusie gerechtvaardigd is dan de conclusie die het Hof van Justitie van de Europese Unie in overweging 81 van zijn arrest van 13 maart 2019 heeft getrokken.