Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2019 in de zaak tussen
[eiser] , eiser
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wegens confrontatie met eerdere wandaden (voorheen aangeduid als het traumatabeleid) komt eiser volgens verweerder niet in aanmerking omdat eiser in Nigeria een vestigingsalternatief heeft in de gebieden waar Boko Haram niet actief is.
Op 27 juni 2019 heeft het BMA een nota uitgebracht.
Eiser voert aan dat hij bij terugkeer zal worden herkend op basis van een pasfoto die van hem is genomen, het litteken op zijn buik, zijn inwijding of zijn (achter)naam. Dit heeft verweerder terecht niet aannemelijk geacht. Dat eiser een aanzienlijk aantal jaren na het bij hem uitgevoerde ritueel zal worden herkend op basis van een pasfoto ligt niet in de rede. Dat zijn achternaam een Edo-naam is en dat de Ogboni‑sekte haar oorsprong vindt onder de Edo, is onvoldoende om aan te nemen dat eiser vanwege zijn naam zal worden beschouwd als iemand die niet heeft voldaan aan de verwachting toe te treden tot de Ogboni-sekte en daardoor in de problemen zal komen. In haar rapport van 15 februari 2019 (punt 26) schrijft Uzo-Peters dat het niet mogelijk is een uitspraak te doen over een associatie van eisers familienaam met een geheim genootschap. Eiser wijst er op zichzelf terecht op dat niet valt uit te sluiten dat zijn litteken zal worden waargenomen door derden, bijvoorbeeld als hij gaat zwemmen of naar een arts zou moeten. Dat personen die dit litteken waarnemen het zullen herkennen als symbool van de Ogboni-sekte, zullen concluderen dat eiser het lidmaatschap van deze sekte heeft geweigerd en eiser in de problemen zullen brengen, is een risico dat zich tussen oktober 2014 en eisers vertrek uit Nigeria niet heeft verwezenlijkt. Dat dit in de toekomst wel zal gebeuren, acht verweerder mede gelet op het voorgaande terecht geen reëel risico in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Eiser heeft met verwijzing naar Werkinstructie 2014/10 benadrukt dat een redelijke mate van waarschijnlijkheid in dit verband voldoende is. Dit is naar het oordeel van de rechtbank geen ander criterium dan ‘reëel risico’. Dat niet valt uit te sluiten dat de door eiser gevreesde situatie zich zal voordoen, is onvoldoende om aan te nemen dat de kans daarop objectief gezien reëel of redelijk waarschijnlijk is.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;