ECLI:NL:RBDHA:2019:7819

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2019
Publicatiedatum
30 juli 2019
Zaaknummer
NL19.8615
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Nigeriaanse eiser met vrees voor lidmaatschap Ogboni-sekte en bedreiging door Boko Haram

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2019 uitspraak gedaan in het beroep van een Nigeriaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren op 15 februari 2000, heeft in 2016 asiel aangevraagd in Nederland, waarbij hij vreesde voor vervolging door de Ogboni-sekte en de terroristische groepering Boko Haram. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris de aanvraag op 19 maart 2019 heeft afgewezen, waarbij de verklaringen van de eiser over zijn problemen in Nigeria aanvankelijk niet geloofwaardig werden geacht. Echter, na aanvullend onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut en het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie, werd de geloofwaardigheid van de verklaringen van de eiser erkend, maar de vrees voor problemen bij terugkeer werd door de Staatssecretaris als niet reëel beschouwd.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de verklaringen van de eiser over zijn verleden met de Ogboni-sekte en zijn ervaringen met Boko Haram grondig geanalyseerd. De rechtbank concludeert dat de informatie die de Staatssecretaris heeft gebruikt om de vrees van de eiser te weerleggen, niet recent genoeg is om met zekerheid te stellen dat gedwongen lidmaatschap van de Ogboni-sekte niet voorkomt. De rechtbank oordeelt dat de vrees van de eiser voor de Ogboni-sekte en Boko Haram, hoewel objectief gezien niet reëel, begrijpelijk is gezien zijn traumatische ervaringen.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met de opdracht aan de Staatssecretaris om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de bevindingen van de rechtbank. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.024,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.8615

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2019 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Coenen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Procesverloop

Bij besluit van 19 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen als ongegrond. Verweerder heeft eiser bij het bestreden besluit geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend. Ten slotte heeft verweerder eiser bij het bestreden besluit uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw, vooralsnog tot 19 september 2019.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft twee aanvullende beroepschriften en nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen P. Oronsaya. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit en is in Nederland geregistreerd met als geboortedatum 15 februari 2000.
Op 1 november 2016 heeft eiser in Nederland een asielaanvraag ingediend. Daaraan legt hij ten grondslag dat zijn vader lid was van de Ogboni-sekte. Toen eiser zeven jaar was, heeft zijn vader hem meegenomen naar een bijeenkomst van deze sekte en is met een mes een teken in eisers buik gekerfd. In oktober 2014 is eisers vader plotseling overleden. Van eiser werd verwacht dat hij als oudste zoon zijn vader zou opvolgen als lid van de sekte, net zoals zijn vader zijn opa was opgevolgd. Eisers moeder vertelde hem dat hij moest kiezen tussen vluchten en lid worden van de sekte. Zij vertelde dat de tekening op eisers buik het begin was van zijn initiatie en dat tijdens de begrafenis van zijn vader een volgende stap zou worden gezet. Eiser is toen gevlucht naar Abuja. Hij leefde daar eerst op straat, later werd hij opgenomen in een gezin. Toen eiser in mei 2015 aan het werk was bij de boerderij van dat gezin, is hij ontvoerd door Boko Haram. Deze groepering hield een grote groep mensen vast en probeerde de gevangenen ertoe te bewegen strijder te worden. In deze periode is eiser mishandeld en getuige geweest van een aantal moorden. In mei 2016 slaagde eiser erin te ontsnappen. Hij ging toen naar Lagos. In de zomer van 2016 heeft hij Nigeria verlaten en is hij, onder meer via Italië, naar Nederland gereisd.
Eiser vreest dat hij bij terugkeer naar Nigeria zal worden gedwongen lid te worden van de Ogboni-sekte. Dat wil hij niet, omdat hij bang is dat hij dan net als zijn vader en opa niet ouder zal worden dan veertig jaar. Daarnaast behandelt de sekte mensen slecht en worden honden geslacht voor rituelen, waar eiser het niet mee eens is. Als hij weigert lid te worden van de sekte is zijn leven in gevaar. Verder is eiser bang dat Boko Haram hem opnieuw kwaad zal doen. Eiser doet een beroep op zijn traumatiserende ervaringen met Boko Haram. Ook wijst eiser erop dat zijn geestelijke gezondheidssituatie slecht is en dat hij er in Nigeria alleen voor staat.
2.1
In het voornemen van 27 oktober 2017 heeft verweerder de verklaringen van eiser over zijn problemen in Nigeria niet geloofwaardig geacht.
2.2
Na kennis te hebben genomen van eisers zienswijze en de zaak opnieuw te hebben bestudeerd, heeft verweerder het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie (NIFP) verzocht een onderzoek in te stellen. In een gezamenlijk rapport van 19 juni 2018 concluderen het NFI en het NIFP dat de verklaring van eiser over het ontstaan van het grote kruisvormige litteken op zijn buik plausibel is. De verklaringen van eiser voor het ontstaan van zijn andere littekens zijn denkbaar. Bij eiser is sprake van een ernstige posttraumatische stoornis met dissociatieve symptomen. Er zijn ook aanwijzingen voor een verstoorde identiteitsontwikkeling en emotionele en sociale onthechting. Daarnaast kampt eiser met een depressieve stoornis. De psychische klachten van eiser zijn volgens de onderzoekers zeer consistent met tot typerend voor het asielrelaas.
2.3
In het voornemen van 7 december 2018 (het voornemen), dat in de plaats is gekomen van het eerdere voornemen, heeft verweerder de verklaringen van eiser over de gebeurtenissen in Nigeria alsnog geloofwaardig geacht. Verweerder acht de door eiser gestelde vrees voor problemen bij terugkeer echter niet reëel. Uit openbare bronnen blijkt volgens verweerder niet dat de Ogboni-sekte mensen dwingt tegen hun wil lid te worden. Bovendien acht verweerder niet aannemelijk dat eiser bij terugkeer herkend zal worden als iemand die het lidmaatschap van de sekte is ontvlucht. Daarnaast loopt eiser volgens verweerder bij terugkeer geen reëel risico opnieuw ontvoerd te worden door Boko Haram. In het bestreden besluit handhaaft verweerder dit standpunt.
Voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wegens confrontatie met eerdere wandaden (voorheen aangeduid als het traumatabeleid) komt eiser volgens verweerder niet in aanmerking omdat eiser in Nigeria een vestigingsalternatief heeft in de gebieden waar Boko Haram niet actief is.
Vanwege het ontbreken van recente medische informatie is eiser bij het bestreden besluit uitstel van vertrek verleend in afwachting van nader onderzoek door het Bureau Medische Advisering (BMA), vooralsnog tot 19 september 2019.
Op 27 juni 2019 heeft het BMA een nota uitgebracht.
3. Ter zitting heeft eiser desgevraagd verklaard dat verweerder bij besluit van 4 juli 2019 heeft geweigerd eiser uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vw. In dat besluit is volgens eiser niets vermeld over het uitstel van vertrek dat eiser bij het bestreden besluit is verleend. Tegen het besluit van 4 juli 2019 kan volgens de rechtsmiddelverwijzing bezwaar worden gemaakt; eiser denkt nog na over de vraag of hij dat zal doen. Uitgaande van deze mededelingen over het besluit van 4 juli 2019 houdt dat besluit formeel geen beëindiging in van het bij het bestreden besluit aan eiser verleende uitstel van vertrek. Artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is daarom niet van toepassing op het besluit van 4 juli 2019, zodat er geen grond is om dat besluit bij de beoordeling van het beroep te betrekken.
4.1
Eiser voert aan dat verweerder zijn vrees voor de Ogboni-sekte ten onrechte niet reëel acht.
4.2
Verweerder stelt voorop dat uit de verklaringen van eiser niet volgt dat hij in Nigeria al lid was van de Ogboni-sekte. Wel acht verweerder aannemelijk dat het teken in eisers buik is aangebracht door deze sekte. Eisers moeder heeft hem verteld dat dit een eerste stap is in zijn initiatie, wat verweerder evenmin in twijfel trekt. Eiser heeft ook verklaard dat zijn vader in de periode daarna regelmatig rituelen uitvoerde en dat eiser dan bepaald voedsel moest eten. Ook dit betwist verweerder niet. Gelet hierop was eiser misschien formeel nog geen (volwaardig) lid van de sekte, maar uit zijn verklaringen volgt dat daartoe wel voorbereidingen zijn getroffen. Onder deze omstandigheden stelt eiser zich terecht op het standpunt dat van hem werd verwacht op enig moment lid te worden van de Ogboni-sekte, althans eiser heeft het bestaan van deze verwachting door zijn geloofwaardig geachte verklaringen aannemelijk gemaakt.
4.3.
Vervolgens stelt verweerder dat het lidmaatschap van de Ogboni-sekte vrijwillig is en door eiser dus geweigerd kan worden. Verweerder baseert dit standpunt op een aantal bronnen, waaronder de algemene ambtsberichten van 15 oktober 2012 en 10 oktober 2015 van het ministerie van Buitenlandse Zaken over Nigeria. Het ambtsbericht uit 2012 (bladzijde 32) vermeldt onder meer dat het lidmaatschap in principe vrijwillig is. Volgens het ambtsbericht uit 2015 (bladzijde 43) maakt één niet bevestigde bron melding van bedreigingen van iemand die het lidmaatschap heeft opgezegd en zijn er verder geen nieuwe ontwikkelingen ten opzichte van het ambtsbericht uit 2012. Het algemeen ambtsbericht van 27 juni 2018 van het ministerie van Buitenlandse Zaken over Nigeria bevat geen informatie over dit onderwerp.
Naar het oordeel van de rechtbank is de informatie uit de algemene ambtsberichten niet recent genoeg en gelet op het gebruik van ‘in principe’ in het ambtsbericht van 2012 ook niet eenduidig genoeg om met de vereiste mate van zekerheid uit te sluiten dat gedwongen lidmaatschap van de Ogboni-sekte voorkomt.
Eiser beroept zich ter onderbouwing van het niet-vrijwillige karakter van het lidmaatschap van de Ogboni-sekte onder meer op een rapport uit 2004 van ACCORD, dat is gebaseerd op bronnen uit dat jaar en eerdere jaren. Verweerder is hier in het bestreden besluit gemotiveerd op ingegaan. Wat hiervan zij, het rapport van ACCORD is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recent om een oordeel op te baseren.
Ook verweerder beroept zich in het voornemen op verschillende informatiebronnen die naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recent zijn om conclusies op te kunnen baseren (onder meer informatie van ACCORD uit 2002, van de Canadese Immigration and Refugee Board uit 2005 en van het Ierse Refugee Documentation Centre uit 2010).
Uit een rapport van juni 2017 van EASO blijkt volgens verweerder dat het voor een geheim genootschap belangrijk is dat een potentieel lid vertrouwd kan worden, zodat gedwongen lidmaatschap niet in de rede ligt. Wat hiervan zij, verweerder stelt niet dat dit rapport rechtstreeks ingaat op de vraag of gedwongen lidmaatschap van de Ogboni-sekte voorkomt en daar een duidelijke uitspraak over bevat.
In beroep heeft eiser twee rapporten van A. Uzo-Peters overgelegd. Zij is als docent rechten, juridisch adviseur, advocaat en onderzoeker werkzaam in Nigeria. Op de vraag of er gevolgen zijn als een zoon weigert zijn vader op te volgen in de Ogboni-sekte, antwoordt zij in het rapport van 12 februari 2019 onder meer (punt 22) dat ‘exit’ ten strengste verboden is. De continuïteit van de sekte is afhankelijk van opvolging en een poging om de keten van lidmaatschap te doorbreken heeft ernstige gevolgen.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in zijn verweerschrift en aanvullend verweerschrift niet specifiek op dit punt heeft gereageerd. (Wel op punt 23, waar de gestelde gevolgen nader worden beschreven.)
Gelet op 4.2 heeft eiser aannemelijk gemaakt dat van hem werd verwacht lid te worden van de Ogboni-sekte en gelet op het voorgaande kan niet met de vereiste mate van zekerheid worden uitgesloten dat gedwongen lidmaatschap van deze sekte voorkomt.
4.4
Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat de vrees van eiser dat hij bij terugkeer problemen zal ondervinden van de Ogboni-sekte niet reëel is, omdat niet aannemelijk is dat hij zal worden herkend als iemand die niet heeft voldaan aan de verwachting toe te treden tot de Ogboni-sekte.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder in dit verband geen vestigingsalternatief aan eiser tegenwerpt. Verweerder stelt in het voornemen en het bestreden besluit dat eiser nergens in Nigeria gevaar loopt van de zijde van de Ogboni-sekte. De opmerking in het voornemen dat eiser zich elders in Nigeria kan vestigen als hij niet wil terugkeren naar zijn herkomstgebied, betekent niet dat verweerder een dergelijke terugkeer niet mogelijk acht en dat hij eiser in het kader van de Ogboni-sekte een vestigingsalternatief tegenwerpt. Wat eiser aanvoert over de (on)mogelijkheid zich elders in Nigeria te vestigen, behoeft in dit kader dan ook geen bespreking. (Wel in het kader van de beoordeling van eisers vrees voor confrontatie met eerdere wandaden, waarop de rechtbank in 6.1 en verder ingaat.)
Uit eisers asielrelaas volgt niet dat hij na de gebeurtenis op zevenjarige leeftijd nog heeft moeten deelnemen aan bijeenkomsten of rituelen van de Ogboni-sekte anders dan de rituelen die zijn vader uitvoerde.
Eiser voert aan dat hij bij terugkeer zal worden herkend op basis van een pasfoto die van hem is genomen, het litteken op zijn buik, zijn inwijding of zijn (achter)naam. Dit heeft verweerder terecht niet aannemelijk geacht. Dat eiser een aanzienlijk aantal jaren na het bij hem uitgevoerde ritueel zal worden herkend op basis van een pasfoto ligt niet in de rede. Dat zijn achternaam een Edo-naam is en dat de Ogboni‑sekte haar oorsprong vindt onder de Edo, is onvoldoende om aan te nemen dat eiser vanwege zijn naam zal worden beschouwd als iemand die niet heeft voldaan aan de verwachting toe te treden tot de Ogboni-sekte en daardoor in de problemen zal komen. In haar rapport van 15 februari 2019 (punt 26) schrijft Uzo-Peters dat het niet mogelijk is een uitspraak te doen over een associatie van eisers familienaam met een geheim genootschap. Eiser wijst er op zichzelf terecht op dat niet valt uit te sluiten dat zijn litteken zal worden waargenomen door derden, bijvoorbeeld als hij gaat zwemmen of naar een arts zou moeten. Dat personen die dit litteken waarnemen het zullen herkennen als symbool van de Ogboni-sekte, zullen concluderen dat eiser het lidmaatschap van deze sekte heeft geweigerd en eiser in de problemen zullen brengen, is een risico dat zich tussen oktober 2014 en eisers vertrek uit Nigeria niet heeft verwezenlijkt. Dat dit in de toekomst wel zal gebeuren, acht verweerder mede gelet op het voorgaande terecht geen reëel risico in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Eiser heeft met verwijzing naar Werkinstructie 2014/10 benadrukt dat een redelijke mate van waarschijnlijkheid in dit verband voldoende is. Dit is naar het oordeel van de rechtbank geen ander criterium dan ‘reëel risico’. Dat niet valt uit te sluiten dat de door eiser gevreesde situatie zich zal voordoen, is onvoldoende om aan te nemen dat de kans daarop objectief gezien reëel of redelijk waarschijnlijk is.
De door eiser ingeroepen voorbeelden van situaties waarin mensen problemen hebben ondervonden van de Ogboni-sekte en zijn beroep op de (niet gepubliceerde) uitspraak van 2 juni 2003 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State leiden niet tot een andere conclusie. Het ging daarbij om personen die al volwaardig lid waren van de Ogboni‑sekte of weigerden de plaats van een leider van die sekte in te nemen of anderszins al concrete problemen hadden ervaren. Dat eisers situatie daarmee vergelijkbaar is, heeft hij niet aannemelijk gemaakt.
4.5
De onder 4.1 omschreven beroepsgrond slaagt dus niet.
5.1
Verder voert eiser aan dat verweerder zijn vrees voor Boko Haram ten onrechte niet reëel acht.
5.2
Het is de rechtbank niet duidelijk of verweerder aanneemt dat eiser in bepaalde delen van Nigeria een reëel risico loopt op ernstige schade van de zijde van Boko Haram. Verweerders opmerking (bovenaan bladzijde 11 van het voornemen) dat van eiser niet wordt verwacht dat hij zich vestigt in een gebied waar Boko Haram actief is, kan in die richting wijzen. Wat hiervan zij, verweerder stelt zich op het standpunt dat Boko Haram in Ukhiri (het geboortedorp van eiser, waar hij tot oktober 2014 heeft gewoond), Benin City (in de buurt van Ukhiri) en Lagos (de laatste plaats in Nigeria waar eiser heeft gewoond) geen machtsfactor is en dat eiser daar in ieder geval geen reëel risico loopt op ernstige schade van de zijde van Boko Haram.
De vrees van eiser voor Boko Haram is gezien zijn geloofwaardig geachte ervaringen met deze groepering begrijpelijk. Verweerder stelt zich echter terecht op het standpunt dat deze vrees objectief gezien niet gerechtvaardigd is, in elk geval niet als eiser terugkeert naar Ukhiri of Lagos of als hij zich vestigt in Benin City. Uit de verklaringen van eiser blijkt niet dat Boko Haram het specifiek op hem heeft voorzien of gericht naar hem op zoek is; eiser was op het verkeerde moment op de verkeerde plaats en is ontvoerd in het kader van een rekruteringspoging. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de machtspositie van Boko Haram (overal) in Nigeria zo groot is dat hij een reëel risico loopt opnieuw een willekeurig slachtoffer te worden van deze groepering.
5.3
Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
6.1
Eiser stelt verder dat hij bij terugkeer naar Nigeria zal worden geconfronteerd met eerdere wandaden. Hij meent dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat hij vanwege het bestaan van een vestigingsalternatief geen geslaagd beroep kan doen op het desbetreffende beleid (voorheen het traumatabeleid).
6.2
Volgens paragraaf C2/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) komt een vreemdeling die - samengevat - is geconfronteerd met traumatische gebeurtenissen en om die reden niet terug kan keren naar zijn land van herkomst, onder bepaalde voorwaarden in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Deze vergunning wordt niet verleend als sprake is van een vestigingsalternatief, waarbij wordt verwezen naar paragraaf C2/3 van de Vc en artikel 3.37c van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV).
Volgens paragraaf C2/3.4 van de Vc wordt aangenomen dat een ander gebied in het land van herkomst voldoet als vestigingsalternatief als aan alle volgende voorwaarden is voldaan: a. het gaat om een gebied in het land van herkomst waar de vreemdeling geen risico loopt op (…) daden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw óf toegang heeft tot bescherming als bedoeld in artikel 3.37c VV;
b. de vreemdeling kan op veilige en wettige wijze reizen naar en toegang verkrijgen tot dat gebied in het land van herkomst; en
c. van de vreemdeling kan redelijkerwijs worden verwacht dat hij zich in dat deel van het land vestigt.
6.3
Gelet op de overwegingen 4.4 en 5.2 stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat is voldaan aan de in paragraaf C2/3.4 van de Vc onder a genoemde voorwaarde voor het tegenwerpen van een vestigingsalternatief, nu eiser zich bijvoorbeeld kan vestigen in Benin City of Lagos.
6.4
Eiser wijst er terecht op dat verweerder in het bestreden besluit niet kenbaar heeft getoetst aan de in paragraaf C2/3.4 van de Vc onder b en c vermelde voorwaarden voor het tegenwerpen van een vestigingsalternatief.
Over voorwaarde b merkt verweerder in het verweerschrift van 4 juli 2019 op dat zowel Benin City als Lagos een internationaal vliegveld heeft en dat niet is gebleken dat eiser geen toegang kan verkrijgen tot een voor hem veilig gebied in Nigeria. De rechtbank stelt vast dat eiser het tegendeel niet aannemelijk heeft gemaakt.
Over voorwaarde c merkt verweerder in het aanvullend verweerschrift van 11 juli 2019 op dat eiser in Nigeria onderwijs heeft gevolgd, daar de taal spreekt en dat hij als volwassene redelijkerwijs in staat moet worden geacht in Nigeria een leven op te bouwen onder omstandigheden die naar plaatselijke maatstaven gemeten normaal zijn. Uit het advies van 27 juni 2019 van het BMA volgt dat in Nigeria behandeling mogelijk is voor de medische problemen van eiser.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee niet deugdelijk gemotiveerd dat van eiser redelijkerwijs verwacht kan worden dat hij zich in (een voor hem objectief gezien veilig deel van) Nigeria vestigt. Verweerder acht het asielrelaas van eiser geloofwaardig. Daarvan uitgaande is eisers angst voor de Ogboni-sekte en Boko Haram, hoewel objectief gezien niet reëel, begrijpelijk. Verweerder heeft niet toegelicht waarom het ondanks deze (grote) angst redelijk is van eiser te verwachten dat hij terugkeert naar Nigeria. Eiser kampt als gevolg van zijn ervaringen in Nigeria met verschillende psychische problemen. Hoewel behandeling van deze problemen in Nigeria volgens het advies van 27 juni 2019 van het BMA mogelijk is, heeft verweerder geen standpunt ingenomen over de vraag of het redelijk is van eiser te verlangen deze behandeling in Nigeria te ondergaan ondanks zijn vrees voor de Ogboni-sekte en Boko Haram. Daarnaast heeft verweerder niet specifiek gereageerd op eisers stelling dat de economische situatie in Nigeria erg slecht is en de werkloosheid zo hoog dat het voor eiser, mede gelet op zijn persoonlijke situatie, niet mogelijk zal zijn om bij terugkeer in zijn levensonderhoud te voorzien.
6.5
Gelet op het voorgaande heeft verweerder in het bestreden besluit en de verweerschriften niet deugdelijk gemotiveerd dat eiser geen recht heeft op een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd vanwege zijn vrees voor confrontatie met de wandaden van Boko Haram. Deze beroepsgrond slaagt in zoverre.
7. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om het geschil tussen partijen definitief te beslechten. Het is aan verweerder om opnieuw te beoordelen of van eiser redelijkerwijs verwacht kan worden zich in een voor hem veilig deel van Nigeria te vestigen en, als verweerder meent dat dit het geval is, dat deugdelijk te motiveren.
8. Omdat ambtshalve verlening of weigering van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd dan wel uitstel van vertrek pas aan de orde komt na afwijzing van de asielaanvraag en die afwijzing wordt vernietigd, zal de rechtbank het bestreden besluit in zijn geheel vernietigen.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van K.H.E. Swinkels, griffier.
De griffier is verhinderd rechter
deze uitspraak te ondertekenen.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op 19 juli 2019.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.