ECLI:NL:RBDHA:2019:7814

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2019
Publicatiedatum
30 juli 2019
Zaaknummer
C/09/576019 / KG RK 19-948
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het wrakingsverzoek van verzoeker tegen de rechters in een bestuursrechtelijke procedure

Op 29 juli 2019 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag het wrakingsverzoek van verzoeker afgewezen. Verzoeker had eerder, op 23 juni 2019, een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters D.A.J. Overdijk, O.M. Harms en J.C.A. de Poorter, in een procedure tegen het CAK. Het wrakingsverzoek was de tweede in deze procedure en was ingediend voorafgaand aan de mondelinge behandeling. De wrakingskamer oordeelde dat de ingediende verzoeken louter procedureel van aard waren en geen grond vormden voor wraking. De rechters hadden zich niet onpartijdig opgesteld en de afwijzing van verzoeker om het einddossier op te vragen was een processuele beslissing die niet voor wraking in aanmerking kwam. De wrakingskamer stelde vast dat verzoeker geen feiten of omstandigheden had aangedragen die zouden wijzen op vooringenomenheid van de rechters. Bovendien werd er een wrakingsverbod opgelegd, omdat er een gerechtvaardigde vrees bestond voor herhaling van het wrakingsmiddel door verzoeker, wat een onwerkbare situatie voor de rechtbank zou creëren. De procedure in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2019/33
zaak- /rekestnummer: C/09/576019/ KG RK 19-948
Beslissing van 29 juli 2019
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [plaats] , [land] ,
hierna te noemen: verzoeker,
eiser in de hoofdzaak,
strekkende tot de wraking van
mrs. D.A.J. Overdijk, O.M. Harms en mr. J.C.A. de Poorter,
bestuursrechters in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechters.
Belanghebbende in deze procedure is:
het CAK,
verweerder in de hoofdzaak.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 23 juni 2019, ingekomen op diezelfde dag, met betrekking tot de zitting op 24 juni 2019;
- het proces-verbaal van de meervoudige kamer van het verhandelde ter zitting in de zaak tussen [verzoeker] en het CAK op 24 juni 2019;
- de schriftelijke reactie van de rechters van 25 juni 2019, ingekomen bij de griffie op 26 juni 2019;
- de brief van 14 juli 2019 van de zijde van verzoeker.
1.2.
Alle betrokkenen hebben op voorhand laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.

2.Het procesverloop

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters in de zaak met nummer SGR 17/4844 tussen verzoeker en het CAK. Daarin is aan de orde een verzoek tot herziening van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep over de premies/bijdragen in het kader van de Zorgverzekeringswet die ten laste van private pensioenen worden ingehouden bij gepensioneerde werknemers.
2.2.
Aan de indiening van het wrakingsverzoek is het volgende voorafgegaan.
2.3.
Bij brief van 24 mei 2019 heeft verzoeker de rechtbank verzocht om het ‘einddossier van de Lidstaat Nederland’ aan hem op te sturen en om de naam/namen van de behandelende rechter(s) door te geven, dit alles op uiterlijk 5 juni 2019.
2.4.
Bij brief van 3 juni 2019 heeft de rechtbank verzoeker opgeroepen voor de mondelinge behandeling op 24 juni 2019 en de namen van de behandelende rechters medegedeeld.
2.5.
Bij brief, gedateerd en ontvangen door de griffie op 17 juni 2019, heeft verzoeker de rechtbank bericht nog geen antwoord te hebben gekregen op de door hem bij brief van
24 mei 2019 gestelde vragen. Daarbij stelt verzoeker zich op het standpunt dat de geplande zitting op 24 juni 2019 onrechtmatig is en uitgesteld dient te worden.
2.6.
Bij brief van 18 juni 2019 heeft de griffier van de rechtbank verzoeker het volgende bericht:
‘U hebt de rechtbank verzocht om uitstel van de behandeling van het beroep op de zitting van 24 juni 2019. Uw verzoek is afgewezen. De rechtbank verleent alleen in gewichtige omstandigheden uitstel. De reden waarom u uitstel vraagt, valt hier niet onder. De rechtbank ziet geen aanleiding het einddossier van de lidstaat Nederland, waarvan u de rechtbank heeft gevraagd deze op te vragen en aan u over te leggen, in dit beroep aan de orde te laten komen.’

3.Het wrakingsverzoek

3.1.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de rechters ten onrechte zijn verzoeken hebben afgewezen en daardoor de zaak niet onpartijdig en niet onvooringenomen kunnen beoordelen. Vooreerst stelt hij dat – voor zover sprake is van termijnoverschrijding – de late indiening van zijn brief van 23 juni 2019 (het wrakingsverzoek) verschoonbaar is en te wijten is aan het (te) laat verzenden van de oproepingsbrief door de rechtbank. De oproepingsbrief van de rechtbank dateert van 3 juni 2019, maar is pas op 7 juni 2019 op het adres van verzoeker aangeboden. In verband met zijn afwezigheid heeft hij de brief pas op 18 juni 2019 kunnen ophalen van het postkantoor. Als grond voor wraking stelt verzoeker dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om doorzending van het einddossier heeft afgewezen en ten onrechte geen aanleiding heeft gezien de mondelinge behandeling op te schorten. In de bodemprocedure is een verzoek tot herziening van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep aan de orde over de premies/bijdragen die ten laste van private pensioenen worden ingehouden bij gepensioneerde werknemers. Een dergelijk verzoek dient met de meeste zorgvuldigheid te worden uitgevoerd, waarbij waarheidsvinding ten aanzien van kwalificatie/classificatie van de situatie en van de ontvangen uitkeringen in het kader van EU-recht bepalend zijn. Verzoeker heeft zijn einddossier uit Nederland opgevraagd om na te gaan of de rechtbank daadwerkelijk een dergelijk vooronderzoek heeft gedaan. Uit de brief van de rechtbank van 18 juni 2019 blijkt, dat de rechtbank dit op geen enkele manier heeft gedaan en ook niet van plan is te gaan doen. Het betreffende einddossier is volgens verzoeker wel degelijk van belang. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat het niet toelaatbaar is toegang tot het dossier te weigeren en dat het er niet toe doet of belanghebbende gebaat is bij het verkrijgen van de stukken. De rechtbank handelt daarmee in strijd met jurisprudentie en artikel 6 EVRM en geeft er zelfs blijk van geheel niet geïnteresseerd te zijn in het dossier. Gelet op dit alles is verzoeker van mening dat er een gerechtvaardigde vrees bestaat dat de rechters zich al een oordeel hebben gevormd over deze zaak.
3.2.
De rechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten en hebben op het verzoek gereageerd. Zij hebben geconstateerd dat het de tweede keer is dat verzoeker een wrakingsverzoek indient in deze procedure en dat ook dit erg laat is ingediend, wat voor rekening en risico van verzoeker komt. Het wrakingsverzoek ziet niet op enig doen of laten van een lid van de meervoudige kamer tijdens de zitting, maar is voorafgaand daaraan ingediend en ziet op de weigering om een dossier op te vragen. Dit betreft een processuele beslissing die zich niet leent voor wraking. Door verzoeker zijn geen omstandigheden aangevoerd die de rechterlijke onafhankelijkheid raken. Omdat het middel van wraking volgens de rechters (mede) lijkt te worden ingezet met het doel de procedure te vertragen, verzoeken zij tevens te bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in de thans voorliggende zaak niet in behandeling zal worden genomen.
3.3.
Verzoeker heeft op de reactie van de rechters gereageerd in een fax van 14 juli 2019. Hij ziet hierin een nieuw bewijs van vooringenomenheid jegens hem en persisteert bij zijn verzoek.

4.De beoordeling

4.1.
Wrakingsverzoek
4.2.
Op 23 juni 2019 heeft verzoeker het wrakingsverzoek ingediend. De wrakingskamer laat de gang van zaken met betrekking tot de oproepingsbrief voor de mondelinge behandeling van 24 juni 2019 – die daaraan is voorafgegaan – voor wat die is en acht het verzoek tijdig gedaan.
4.3.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
4.4.
De wrakingskamer begrijpt dat het wrakingsverzoek zich richt tegen de afwijzende beslissingen van de rechters op het verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling en om toezending van het einddossier van de Nederlandse Staat, welke beslissingen bij brief van 18 juni 2019 aan verzoeker zijn medegedeeld. Het gaat daarbij om twee louter procedurele beslissingen. Dergelijke beslissingen kunnen in beginsel geen grond vormen voor wraking. Dit is alleen anders, indien (de motivering van) die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Door verzoeker zijn geen feiten of omstandigheden gesteld, die tot dat oordeel zouden moeten leiden. Dit alles leidt tot afwijzing van het wrakingsverzoek.
4.5.
Wrakingsverbod
4.6.
Het wrakingsverzoek is het tweede dat door verzoeker in deze procedure is gedaan. Hij diende beide verzoeken in voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting, met aanhouding daarvan als gevolg. Gelet op de wijze waarop verzoeker zich in de processtukken jegens de rechtbank en haar (mogelijke) samenstelling van rechters uit, bestaat er naar het oordeel van de wrakingskamer een gerechtvaardigde vrees voor herhaling. Door bovendien het middel van wraking in te zetten nog voordat het debat op inhoudelijke gronden met de procespartijen ter zitting kan worden gevoerd, wordt voor de rechtbank een onwerkbare situatie gecreëerd. De wrakingskamer acht het op deze wijze vroegtijdig en bij herhaling inzetten van het middel van wraking een gerechtvaardigde grond om een wrakingsverbod op te leggen. Een volgend verzoek tot wraking in deze zaak zal daarom niet meer in behandeling worden genomen.
4.7.
Derhalve wordt als volgt beslist.

5.De beslissing

De wrakingskamer
5.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
5.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek op 23 juni 2019, voorafgaand aan de mondelinge behandeling van 24 juni 2019;
5.3.
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen;
5.4.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• CAK, belanghebbende in de hoofdzaak;
• de rechters mrs. D.A.J. Overdijk, O.M. Harms en mr. J.C.A. de Poorter.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. J. Eisses, S.W.E. de Ruiter en T.A. de Hek in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. Willems en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.