ECLI:NL:RBDHA:2019:7789

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2019
Publicatiedatum
29 juli 2019
Zaaknummer
09/852031-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging van psychiater met een mes en oplegging van TBS met voorwaarden

Op 29 juli 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 16 januari 2019 in Delft zijn psychiater heeft bedreigd. De verdachte, geboren in 1986 en thans gedetineerd in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum, heeft tijdens een gesprek met zijn psychiater verklaard dat hij gedachten had om deze psychiater wat aan te doen. Hij heeft vervolgens een mes uit zijn mouw gehaald en dit aan een getuige overhandigd, waarbij hij heeft gezegd dat dit het mes was waarmee hij de psychiater wilde steken. De rechtbank heeft op basis van de verklaringen van de psychiater en de getuige geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 195 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en heeft terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte, die lijdt aan meerdere geestelijke stoornissen, en het hoge recidiverisico. De rechtbank heeft de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaard, zodat de verdachte direct na zijn detentie kan worden behandeld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/852031-19
Datum uitspraak: 29 juli 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[Verdachte] ,
geboren op [Geboortedatum] 1986 te [Geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Den Haag.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 18 april 2019 (pro forma) en 15 juli 2019 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B.A.C. Looijestijn en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw
mr. S.I. Kouwenhoven naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 januari 2019 te Delft [Slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte,
- tegen die [Slachtoffer] gezegd dat hij, verdachte, gedachten heeft om die [Slachtoffer] wat aan te doen en/of
- ( vervolgens) buiten het zicht van die [Slachtoffer] een mes, althans een scherp voorwerp, uit zijn, verdachtes, mouw gehaald en/of
- ( vervolgens) dit mes, althans scherpe voorwerp, overhandigd aan [Getuige] , althans een ander dan die [Slachtoffer] , en/of (hierbij) tegen die [Getuige] gezegd ‘Dit is het mes waarmee ik [Slachtoffer] wilde steken’ (waarvan die [Slachtoffer] kennis heeft genomen), althans woorden en of feitelijkheden van gelijke dreigende aard en/of strekking.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde. De verklaring van aangever wordt naar het oordeel van de officier van justitie in voldoende mate ondersteund door de verklaring van de getuige [Getuige] (hierna: [Getuige] ) en de verklaring van de verdachte. Aangever wist in zijn hoedanigheid als psychiater van de psychische toestand van de verdachte en was ook op de hoogte van het feit dat de verdachte eerder is veroordeeld voor doodslag. Gelet hierop kon door de bedreiging bij aangever de redelijke vrees ontstaan dat hij het leven zou laten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat het eerste gedachtestreepje van de tenlastelegging geen bedreiging inhoudt, aangezien de verdachte in therapeutische context met zijn psychiater sprak over zijn gedachten. Het derde gedachtestreepje in de tenlastelegging kan volgens de raadsvrouw niet wettig en overtuigend worden bewezen, omdat alleen de getuige [Getuige] over deze uitlating heeft verklaard. Ook kan de uitlating van de verdachte niet worden opgevat als bedreiging, omdat het een verklaring is over een voornemen dat de verdachte eerder had. Dit zou hoogstens een voorbereiding van een bedreiging of mishandeling opleveren.
Volgens de raadsvrouw was de verdachte wel iets van plan met het meegebrachte mes, maar het was voor hem nog niet duidelijk wat dat zou zijn. De verdachte heeft zijn actie afgebroken op het moment dat de psychiater de kamer verliet. Een daadwerkelijk bedreiging heeft daarom niet plaatsgevonden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Aangever [Slachtoffer] (hierna: [Slachtoffer] ), psychiater bij [Instelling] te Delft, heeft verklaard dat de verdachte op 16 januari 2019 tegen [Slachtoffer] heeft gezegd “Het gaat niet goed. Ik ben een gevaar voor de veiligheid.” en “Ik heb gedachten jou wat aan te doen.” [Slachtoffer] heeft vervolgens – naar aanleiding van een patiëntenalarm – de gespreksruimte verlaten. Toen [Slachtoffer] klaar was met de alarmsituatie, toonde [Getuige] , verpleegkundige bij [Instelling] , aan [Slachtoffer] een mes en vertelde hierbij aan [Slachtoffer] dat de verdachte het mes bij hem had ingeleverd met de woorden: “Met dit mes wilde ik de psychiater neersteken of doodsteken.” Ook vertelde [Getuige] aan [Slachtoffer] dat hij had gezien dat de verdachte het mes uit zijn mouw had gehaald. [Slachtoffer] voelde zich door deze situatie ernstig bedreigd. [2]
[Getuige] heeft verklaard dat hij die dag heeft gehoord dat de verdachte tegen [Slachtoffer] heeft gezegd dat hij gedachten had om die [Slachtoffer] wat aan te doen. [3] Later, na de afhandeling van het patiëntenalarm, kreeg [Getuige] van de verdachte een mes in zijn handen gedrukt. De verdachte haalde dit mes uit de mouw van zijn jas en zei: “Dit is het mes waar ik [Slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [Slachtoffer] ) mee wilde steken.” [Getuige] is met dit verhaal naar de psychiater (de rechtbank begrijpt: [Slachtoffer] ) gegaan. [4]
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij een gesprek wilde met de arts om te zeggen dat hij niet klaar was met de behandeling. De verdachte had een mes van huis meegenomen naar de GGZ waarmee hij zijn polsen door wilde snijden. De verdachte heeft het mes aan [Getuige] afgegeven, maar hij kan zich niet herinneren dat hij heeft gezegd dat hij de psychiater hiermee wilde steken. [5]
De rechtbank is op grond van de genoemde bewijsmiddelen van oordeel dat de verklaring van [Slachtoffer] voldoende steun vindt in hetgeen [Getuige] heeft waargenomen en de verklaring van de verdachte. Dat alleen [Getuige] heeft verklaard over de woorden die de verdachte bij het overhandigen van het mes heeft gebruikt, maakt dat niet anders. Niet elk onderdeel van de tenlastelegging hoeft te worden gedekt door twee bewijsmiddelen. De ten laste gelegde handelingen kunnen dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
Vervolgens moet de rechtbank de vraag beantwoorden of aangever zich bedreigd kon voelen. Ten aanzien hiervan overweegt de rechtbank dat de door de verdachte gebruikte woorden en zijn gedragingen in onderlinge samenhang van dien aard zijn dat sprake is van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven van [Slachtoffer] gericht. De verdachte heeft immers tegen [Slachtoffer] gezegd dat hij gedachten heeft om [Slachtoffer] wat aan te doen en vervolgens heeft hij buiten het zicht van die [Slachtoffer] een mes uit zijn mouw gehaald, dit mes aan [Getuige] overhandigd en tegen [Getuige] gezegd dat dit het mes is waarmee hij [Slachtoffer] wilde steken. [Slachtoffer] is hiervan door mededeling van [Getuige] ook daadwerkelijk op de hoogte geraakt, zodat bij hem in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van de verdachte hierop gericht was. De rechtbank betrekt hierbij dat [Slachtoffer] de behandelend psychiater was van de verdachte, zodat hij op de hoogte was van de psychische toestand van zijn patiënt. Bovendien waren de behandelaars van de verdachte op de hoogte van zijn justitiële voorgeschiedenis, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het doodsteken van een ander. Gelet op dit alles leveren de ten laste gelegde handelingen naar het oordeel van de rechtbank een strafbare bedreiging op.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
op 16 januari 2019 te Delft [Slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij
- tegen die [Slachtoffer] gezegd dat hij, verdachte, gedachten heeft om die [Slachtoffer] wat aan te doen en
- vervolgens buiten het zicht van die [Slachtoffer] een mes uit zijn, verdachtes, mouw gehaald en
- vervolgens dit mes overhandigd aan [Getuige] en hierbij tegen die [Getuige] gezegd ‘Dit is het mes waarmee ik [Slachtoffer] wilde steken’, waarvan die [Slachtoffer] kennis heeft genomen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van straf en maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 194 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft betoogd dat de verdachte kampt met de nodige psychische problematiek en dat hierdoor het bewezenverklaarde in verminderde mate aan hem kan worden toegerekend. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de terbeschikkingstelling (hierna: tbs) van de verdachte zal worden gelast, met het stellen van voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De officier van justitie heeft voorts het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de tbs met voorwaarden gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen uitdrukkelijk standpunt ingenomen ten aanzien van de strafoplegging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de (indirecte) bedreiging met een mes van zijn toenmalige psychiater. Door zo te handelen heeft de verdachte gevoelens van angst en onveiligheid bij zijn behandelaar veroorzaakt. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij zijn psychiater in de uitoefening van zijn beroep ernstig heeft bedreigd.
Uit het strafblad van de verdachte van 18 juni 2019 blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf vanwege een levensdelict. Het baart de rechtbank ernstige zorgen dat dit de verdachte er niet van heeft weerhouden om dit feit te plegen.
De rechtbank is – alles afwegende – van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest (194 dagen) een passende en geboden reactie vormt.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte ter beschikking dient te worden gesteld, zoals door de officier van justitie is gevorderd.
Over de verdachte is door psycholoog [Naam] op 13 april 2019 gerapporteerd. Ook psychiater in opleiding [Naam] heeft, onder supervisie van psychiater [Naam] , over de verdachte gerapporteerd op 14 april 2019. Uit deze rapporten komt naar voren dat de verdachte lijdt aan meerdere ziekelijke stoornissen van de geestvermogens in de vorm van een ongespecificeerde schizofreniespectrum stoornis of een andere psychotische stoornis. Daarnaast is er sprake van een matige stoornis in het cannabisgebruik die drempels en remmingen bij de verdachte verlaagt. Ook vertoont de verdachte het gedrag van een autisme spectrum stoornis, waardoor hij onder meer problemen heeft met een voor hem nieuwe situatie. Het geheel van deze stoornissen leidt bij de verdachte tot ernstige beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Voornoemde stoornissen waren alle aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde.
Rapporteurs concluderen dat het ten laste gelegde feit in verminderde mate aan de verdachte moet worden toegerekend. Omdat er aan het tenlastegelegde een zekere planning voorafging en omdat de verdachte in moreel opzicht weet heeft van het feit dat dit gedrag niet acceptabel is, is geen sprake van volledige ontoerekeningsvatbaarheid. De rapporteurs hebben het recidiverisico als hoog ingeschat en adviseren, naast behandeling in een klinisch kader, stevige begeleiding en ondersteuning in het kader van een tbs met voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de deskundigen worden gedragen door inzichtelijke motiveringen en dat de rapporten op deugdelijke wijze tot stand zijn gekomen.
De rechtbank neemt voornoemde conclusies van de deskundige over en maakt die tot de zijne. Op grond van deze conclusies is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde een gebrekkige stoornis of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens als bedoeld in artikel 37a, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, bestond.
De rechtbank stelt voorts vast dat het bewezenverklaarde kan worden gekwalificeerd als het misdrijf zoals omschreven in artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde feit heeft plaatsgevonden vereisen de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen naar het oordeel van de rechtbank dat de maatregel van tbs wordt opgelegd. De verdachte heeft immers het dreigen met geweld ten opzichte van een persoon niet geschuwd. De rechtbank betrekt hierbij eveneens dat de verdachte in het verleden wegens doodslag is veroordeeld en dat hem hiervoor een langdurige gevangenisstraf is opgelegd. Tot slot merkt de rechtbank op dat in voormelde Pro Justitia rapporten (en in het maatregelrapport) het recidiverisico als hoog wordt ingeschat.
Door de reclassering is op 11 juni 2019 een advies voor voorbereiding tbs met voorwaarden opgesteld. De conclusie van het rapport is een positief advies voor het opleggen van de maatregel van tbs met voorwaarden, welke voorwaarden nader in het rapport staan omschreven. De verdachte heeft verklaard akkoord te gaan met de voorgestelde voorwaarden.
De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om, naast de reeds genoemde gevangenisstraf, de maatregel van tbs met voorwaarden te gelasten. Bij het formuleren van de voorwaarden zal de rechtbank zich aansluiten bij het door de reclassering opgestelde rapport. De hiervoor genoemde gevangenisstraf van 194 dagen zal worden verhoogd met één dag, omdat het onwenselijk is dat de verdachte eerder vrijkomt dan het moment waarop hij klinisch kan worden opgenomen bij FPK Inforsa (namelijk op 30 juli 2019).
Gelet op de ernst van het feit en de daaruit voortvloeiende noodzaak van behandeling van de verdachte direct aansluitend aan zijn detentie, alsmede het gevaar voor recidive, zoals blijkt uit de rapportages, zal de rechtbank op de voet van artikel 38, zevende lid, van het Wetboek van Strafrecht bepalen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 38 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
195 dagen (honderdvijfennegentig dagen);
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de
terbeschikkingstelling van verdachte onder de volgende voorwaarden;
1. betrokkene onthoudt zich van het plegen van strafbare feiten;
2. betrokkene stelt zich onder toezicht van de reclassering en houdt zich aan de voorschriften en aanwijzingen die door of namens de reclassering aan hem gegeven worden. Betrokkene zorgt ervoor dat hij te allen tijde bereikbaar is voor de reclassering, zijn behandelaren en zijn begeleiders;
3. betrokkene werkt mee aan een klinische behandeling bij FPK Inforsa of soortgelijke setting en werkt mee aan de behandeling zolang zijn behandelaren en de reclassering noodzakelijk achten geïndiceerd door het IFZ;
4. betrokkene werkt na zijn klinische behandeling mee aan een plaatsing in een beschermde woonvorm geïndiceerd door het IFZ, zolang de reclassering noodzakelijk acht;
5. betrokkene werkt na zijn klinische behandeling mee aan een ambulante forensische poliklinische behandeling in een nader te bepalen setting en volgt alle aanwijzingen en gebruikt medicatie zolang zijn behandelaar dit noodzakelijk acht;
6. betrokkene werkt mee aan een ambulant forensisch psychiatrisch toezicht (FPT) en houdt zich aan de aanwijzingen en afspraken van zijn behandelaar(s), voor zolang zijn behandelaar(s) dat nodig acht(en); tevens werkt betrokkene mee aan (ambulant) forensisch psychiatrisch toezicht, ook indien dit betekent een time-out opname in een nader te bepalen forensische kliniek van 14 weken per kalenderjaar;
7. betrokkene zet zich in voor een adequate dagbesteding naar draagkracht, welke is
goedgekeurd door de reclassering;
8. betrokkene verschaft de reclassering zicht op de voortgang van zijn behandeling en begeleiding en verleent de reclassering toestemming om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk;
9. betrokkene zal niet van adres wijzigen c.q. verhuizen zonder overleg met en toestemming van de reclassering;
10. betrokkene zal zich niet buiten de Europese landsgrenzen van Nederland begeven;
11. betrokkene zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage aanbieden;
12. betrokkene zal medewerking verlenen aan het verstrekken van een pasfoto en het verstrekken van informatie, zoals bedoeld in het kader van het landelijk opgestelde opsporingsbeleid ten aanzien van tbs-gestelden;
13. betrokkene gebruikt geen alcohol en/of drugs werkt mee aan controles en zo nodig werkt hij mee aan een interventie ook als dit inhoud een klinische opname ten behoeve van detoxificatie;
14. betrokkene geeft openheid over alle leefgebieden;
15. betrokkene werkt mee aan medicatiegebruik dat wordt voorgeschreven door zijn behandelaren, ook als dit een depot betreft, zolang zijn behandelaren en de reclassering dit noodzakelijk achten;
16. betrokkene werkt mee aan huisbezoeken en meldplichten;
geeft hierbij opdracht aan de stichting Reclassering Nederland, Advies& Toezichtunit 4 Zuid-West, de ter beschikking gestelde bij de naleving van de aanwijzing hulp en steun te verlenen krachtens het bepaalde bij artikel 38, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;
beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaar is;
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.A. Sturm, voorzitter,
mr. G.P. Verbeek, rechter,
mr. V.J. de Haan, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. L. Konings en F. Westhoek, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 juli 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [Nummer] , van de politie eenheid Den Haag, district Westland-Delft, Basisteam Delft met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 32).
2.Proces-verbaal aangifte [Slachtoffer] d.d. 16 januari 2019, blz. 4-5.
3.Proces-verbaal van aanvullend verhoor getuige [Getuige] d.d. 17 januari 2019, blz. 10.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [Getuige] d.d. 17 januari 2019, blz. 8-9.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 17 januari 2019, blz. 22-23.