ECLI:NL:RBDHA:2019:7766

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2019
Publicatiedatum
26 juli 2019
Zaaknummer
NL17.1509
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardigheid van het asielrelaas van een Libanese eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juni 2019 uitspraak gedaan in het beroep van een Libanese eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze was door verweerder als kennelijk ongegrond afgewezen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij de ongeloofwaardigheid van het asielrelaas van de eiser heeft vastgesteld.

De eiser, geboren in 1968, heeft gesteld dat hij in Libanon ten onrechte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van een jaar op verdenking van spionage voor Israël. Hij heeft aangevoerd dat hij is verraden door een persoon genaamd [A] en dat hij tijdens zijn detentie is mishandeld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de eiser inconsistent en tegenstrijdig zijn, wat de geloofwaardigheid van zijn asielverhaal ondermijnt. De rechtbank heeft daarbij ook de aanvankelijke en latere verklaringen van de eiser over zijn vermeende spionage en detentie in Libanon in overweging genomen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk het slachtoffer is van vervolging in Libanon. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder zijn beroep op een gewaarmerkt duplicaat van een vonnis en verklaringen van het International Committee of the Red Cross, niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van de Vreemdelingenwet 2000, en heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de Staatssecretaris bevestigd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.1509

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2019 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Martens),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B.J. Pattiata).

ProcesverloopBij besluit van 31 maart 2017 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel afgewezen (het bestreden besluit) als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.1510, plaatsgevonden op 20 april 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaalt dat eiser in de gelegenheid wordt gesteld het originele uittreksel uit het persoonsregister te overleggen, waarna verweerder dit zal laten onderzoeken.
Verweerder heeft op 21 mei 2017 een aanvullende beschikking genomen, waarbij het bestreden besluit is gehandhaafd. Eiser heeft op 4 juli 2017 nadere gronden naar voren gebracht en heeft op 10 oktober 2018 gereageerd op de aanvullende beschikking. Verweerder heeft op de nadere stukken gemotiveerd verweer gevoerd.
Beide partijen hebben geen bezwaar geuit tegen het voornemen van de rechtbank om zonder nadere zitting uitspraak te doen.

Overwegingen

Eiser is geboren op [GEBOORTEDATUM] 1968 en heeft de Libanese nationaliteit.
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Libanon ten onrechte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van een jaar op verdenking van spionage voor Israël. Hij stelt door [A] verraden te zijn bij de autoriteiten, enkel omdat hij soennitisch moslim is. Tijdens zijn detentie is hij mishandeld en na zijn vrijlating zijn de burgerrechten van eiser hem ontnomen. Zijn identiteitskaart, paspoort en rijbewijs zijn ingenomen, zijn kinderen zijn van school gestuurd en hij kon moeilijk nog betaald werk vinden.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat hij geen geloof hecht aan het asielrelaas. Eiser heeft inconsequente en tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Hem wordt onder meer tegengeworpen dat hij in eerste instantie heeft verklaard dat hij een spion voor Israël is, en later heeft verklaard dat hij daar ten onrechte van werd beschuldigd. Tevens heeft hij wisselend verklaard over zijn detentie in Libanon en de duur daarvan. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat [A] hem in de gaten hield en waarom dat zou gebeuren. Eiser heeft volgens verweerder bij zijn gehoren meerdere vage, summiere en ongerijmde verklaringen afgelegd.
Verweerder heeft in eerste instantie het standpunt ingenomen dat eiser evenmin in zijn gestelde identiteit wordt gevolgd, maar in de aanvullende beschikking stelt verweerder dat op grond van het door eiser overgelegde originele uittreksel uit het persoonsregister in samenhang met zijn verklaringen alsnog van de gestelde identiteit wordt uitgegaan.
Eiser is het niet eens met de afwijzing van zijn asielaanvraag en voert daartoe het volgende aan. Hij betoogt allereerst dat verweerder ten onrechte zijn arrestatie, veroordeling en gevangenschap vanwege vermeende spionage ongeloofwaardig acht. Eiser wijst in dit verband op een door hem in juli 2017 overgelegd gewaarmerkt duplicaat van het vonnis waaruit blijkt eiser veroordeeld is tot drie jaar straf, verminderd tot één jaar. Hij stelt dat verweerder dit document ten onrechte niet op echtheid heeft onderzocht. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn veroordeling eveneens e-mails van zijn advocaat overgelegd. Daaruit blijkt volgens eiser dat er een nieuwe zaak tegen eiser is aangespannen, nadat hij Libanon heeft verlaten. Dat eiser gedetineerd is geweest blijkt volgens hem ook uit verklaringen van het International Committee of the Red Cross die hem in de gevangenis hebben bezocht. Eiser stelt ter onderbouwing dat een door hem overgelegd bevel tot betaling door verweerder ten onrechte is aangemerkt als een arrestatiebevel. Dit is door meerdere registertolken bevestigd. Eiser voert verder aan dat verweerder hem ten onrechte ongerijmdheden en tegenstrijdigheden heeft tegengeworpen. Eiser stelt dat hij een aantal zaken meteen in het nader gehoor heeft gecorrigeerd en dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn slechte gehoor nu hij aan één kant vrijwel doof is.
Het asielrelaas van eiser bevat de volgende relevante elementen:
1. de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst
2. de verdenking van spionage, arrestatie, veroordeling en detentie
3. de arrestatie en mishandeling door [A]
Verweerder heeft het eerste element geloofwaardig geacht. De beide overige twee elementen zijn ongeloofwaardig geacht.
De rechtbank overweegt als volgt. In hetgeen eiser naar voren heeft gebracht bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder zijn asielrelaas ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De rechtbank betrekt hierbij dat verweerder eiser terecht heeft tegengeworpen dat hij meerdere wisselende en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Zo heeft eiser aanvankelijk gesteld dat hij een spion voor Israël was, maar later gesteld dat hij daar vals van beschuldigd werd. Eiser heeft hier geen afdoende verklaring voor gegeven. Het betoog dat hij aan één kant doof is en hij daarom zijn tolk tijdens het asielgehoor niet goed verstaan heeft, is daartoe onvoldoende. Eiser heeft niet aangegeven dat hij door zijn gedeeltelijke doofheid niet goed verklaren, noch heeft hij deze verklaring in de correcties en aanvullingen gecorrigeerd. Verweerder heeft eiser verder terecht tegengeworpen dat hij over de duur van zijn detentie eerst heeft verklaard dat die negen maanden duurde en daarna dat die een jaar duurde. Ook zijn wisselende verklaringen over de aanleiding van zijn detentie, een SMS aan een collega over een vermiste Israëlische piloot, heeft verweerder eiser terecht tegengeworpen. Het betoog van eiser dat dit kwam dat hij data en plaatsen door elkaar heeft gehaald heeft verweerder onvoldoende mogen achten. Ook het betoog van eiser dat hij deze wisselende verklaringen in het nader gehoor heeft gecorrigeerd, heeft verweerder terecht niet gevolgd, nu dit de wisselende verklaringen niet wegneemt.
Ten aanzien van de gestelde veroordeling van eiser heeft verweerder zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat die ongeloofwaardig is. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat eiser geen verklaring heeft gegeven waarom hij stelt tot drie jaar te zijn veroordeeld, maar dat hij uiteindelijk slechts één jaar gevangenisstraf kreeg, terwijl hij maar negen maanden hoefde uit te zitten. Omtrent het door eiser overgelegde gewaarmerkte duplicaat van het vonnis heeft verweerder eiser mogen tegenwerpen dat dit vonnis pas anderhalf jaar na binnenkomst in Nederland is overgelegd en onduidelijk is op welke wijze het is verkregen. Eiser heeft daar geen verklaring voor gegeven. Verweerder heeft eiser verder terecht tegengeworpen dat het ongerijmd is dat hij na gevangenisstraf te hebben gehad te zijn gevraagd door de Libanese veiligheidsdienst om voor hem te komen werken. De verklaring van eiser dat hij op deze manier getest werd, heeft verweerder als onvoldoende van de hand mogen wijzen. Voor zover eiser stelt, onder overlegging van documenten, dat er een nieuwe strafzaak tegen hem is aangespannen, heeft verweerder terecht het standpunt ingenomen dat die niet strookt met zijn asielrelaas en derhalve zijn verklaringen evenmin aannemelijk maken.
Nu verweerder eiser terecht meerdere ongerijmde verklaringen heeft tegengeworpen heeft verweerder niet ten onrechte het asielrelaas ongeloofwaardig kunnen achten. Voor het betoog van eiser dat hij het voordeel van de twijfel zou moeten krijgen bestaat geen grond. Hetgeen overigens is aangevoerd kan aan de rechtmatigheid van het besluit van verweerder gezien het voorgaande niet afdoen.
Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. Tempelman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.