ECLI:NL:RBDHA:2019:7766
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardigheid van het asielrelaas van een Libanese eiser
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juni 2019 uitspraak gedaan in het beroep van een Libanese eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze was door verweerder als kennelijk ongegrond afgewezen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij de ongeloofwaardigheid van het asielrelaas van de eiser heeft vastgesteld.
De eiser, geboren in 1968, heeft gesteld dat hij in Libanon ten onrechte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van een jaar op verdenking van spionage voor Israël. Hij heeft aangevoerd dat hij is verraden door een persoon genaamd [A] en dat hij tijdens zijn detentie is mishandeld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de eiser inconsistent en tegenstrijdig zijn, wat de geloofwaardigheid van zijn asielverhaal ondermijnt. De rechtbank heeft daarbij ook de aanvankelijke en latere verklaringen van de eiser over zijn vermeende spionage en detentie in Libanon in overweging genomen.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk het slachtoffer is van vervolging in Libanon. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder zijn beroep op een gewaarmerkt duplicaat van een vonnis en verklaringen van het International Committee of the Red Cross, niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van de Vreemdelingenwet 2000, en heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de Staatssecretaris bevestigd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.