ECLI:NL:RBDHA:2019:7753

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2019
Publicatiedatum
26 juli 2019
Zaaknummer
09/842407-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis in een strafzaak met verdenking van poging tot gekwalificeerde doodslag, diefstal met valse sleutel en verkrachting

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2019 een tussenvonnis gewezen in de zaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van poging tot gekwalificeerde doodslag, diefstal met valse sleutel en verkrachting. De rechtbank heeft zich in dit tussenvonnis al uitgelaten over de bewijsvraag en de vordering van de benadeelde partij. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk van het leven beroven van een slachtoffer, diefstal van een pinpas en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft geoordeeld dat de poging tot gekwalificeerde doodslag en de verkrachting niet wettig en overtuigend bewezen zijn. De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de strafmaat in het eindvonnis behandeld. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 27.580,53 toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de voorlopige hechtenis van de verdachte niet geschorst, gezien de kans op recidive en de problematiek van de verdachte. Het onderzoek is heropend en geschorst tot 26 augustus 2019.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842407-18
Datum uitspraak: 8 juli 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende tussenvonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] ,
adres: [adres] ,
thans gedetineerd in [P.I.] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 2 april 2019 (pro forma) en 24 juni 2019 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.A.C. Looijestijn en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. P.B. Spaargaren naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 3 december 2018 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven met dat opzet die [slachtoffer] (met een voorwerp) (van achteren) tegen het hoofd heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke vorenomschreven poging doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een diefstal van (onder meer) een pinpas, althans enig goed, gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 03 december 2018 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen (onder meer) een pinpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het (met een voorwerp) (van achteren) tegen het hoofd van die [slachtoffer] slaan/stompen;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 03 december 2018 te 's-Gravenhage aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (Subduraal Hematoom), heeft toegebracht door die [slachtoffer] (met een voorwerp) (van achteren) tegen het hoofd te slaan/stompen;
2.
hij op of omstreeks 03 december 2018 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van 200 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik te hebben gebracht door middel van een valse sleutel (te weten een gestolen/niet voor het gebruik door verdachte bestemde pinpas);
3.
hij op of omstreeks 03 december 2018 te ’s-Gravenhage door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het (met een voorwerp) (van achteren) slaan/stompen tegen het hoofd van [slachtoffer] , [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het brengen van zijn, verdachte's, penis en/of een voorwerp in de anus van die [slachtoffer] .
3. Bewijsoverwegingen [1]
3.1
Inleiding
[slachtoffer] heeft op 6 december 2018 aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat hij in zijn eigen woning in Den Haag is geslagen door een [man] met de naam ‘ [voornaam verdachte] ’. Deze man kwam regelmatig bij hem thuis en hij wilde geld van hem hebben. Eerder had aangever de man al zijn pinpas en de pincode gegeven. Toen aangever hem maandag (de rechtbank begrijpt: 3 december 2018) geen geld wilde geven, zei de man dat aangever eens onder de trap moest gaan kijken en vervolgens gaf de man hem een harde klap tegen het achterhoofd. [2] Het begon met een harde vuistslag op het hoofd van aangever en toen zei de man erbij: “als je aangifte gaat doen, dan vermoord ik je”. Hoe het verder gegaan is herinnert aangever zich niet. [3]
Op 3 december 2018 is om 17.50 uur met de pinpas van aangever € 200,00 opgenomen van [rekeningnummer] ten name van aangever bij een geldautomaat van de [bank] aan de [adres] te Den Haag. [4]
De verdachte heeft ter terechtzitting van 24 juni 2019 verklaard dat hij op 3 december 2018 in de woning van aangever was. Daar heeft hij hem een keer geslagen tegen het achterhoofd, twee maal tegen het voorhoofd en verschillende malen tegen het lichaam. Vervolgens ontstond een worsteling tussen aangever en de verdachte. Daarna heeft de verdachte de pinpas van aangever uit de broekzak van aangever gepakt en heeft hij de woning verlaten. Later die dag heeft hij met de pinpas van aangever € 200,00 gepind. [5]
De vraag die de rechtbank ten aanzien van feit 1 moet beantwoorden of het handelen van de verdachte moet worden gekwalificeerd als een poging tot gekwalificeerde doodslag, als diefstal met geweld of als zware mishandeling. Vervolgens zal de rechtbank ingaan op de feiten 2 en 3.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde. Ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde verkrachting heeft hij gerekwireerd tot vrijspraak omdat voor dat feit onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bestaat.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat het handelen van de verdachte niet kan worden gekwalificeerd als een poging tot gekwalificeerde doodslag omdat de kans op het intreden van de dood bij dit soort geweld niet aanmerkelijk is. De verdachte moet daarom van het onder 1 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bestaat.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Feit 1
Voor bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot gekwalificeerde doodslag moet de rechtbank tot het oordeel komen dat de verdachte minst genomen het voorwaardelijke opzet heeft gehad om aangever van het leven te beroven. Voor het aannemen van zulk voorwaardelijk opzet is vereist dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever als gevolg van het door de verdachte aangewende geweld zou komen te overlijden.
Uit de beschikbare bewijsmiddelen kan de rechtbank slechts vaststellen dat de verdachte aangever met zijn vuisten heeft geslagen tegen het hoofd en tegen het lichaam. Hoe vaak en hoe hard er tegen het hoofd is geslagen, is niet met zekerheid vast te stellen. De verdachte heeft het over drie vuistslagen tegen het hoofd. Niet is gebleken dat de verdachte met een voorwerp tegen het hoofd of lichaam van aangever heeft geslagen. Het dossier bevat geen verklaring van een deskundige over de kans dat aangever als gevolg van de door de verdachte gebruikte geweldshandelingen had kunnen overlijden. Hoewel uit de medische informatie in het dossier blijkt dat de verdachte met een zekere kracht heeft geslagen (aangever heeft immers verschillende zwellingen, interne bloedingen en een hersenkneuzing opgelopen) kan de rechtbank hieruit niet afleiden dat de kans op overlijden aanmerkelijk is geweest. Dat betekent dat niet aan de vereisten voor voorwaardelijk opzet is voldaan en dat de verdachte van het primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
De verdachte heeft de subsidiair ten laste gelegde diefstal met geweld bekend en voor dit feit is ook geen vrijspraak bepleit, zodat de rechtbank volstaat met een verwijzing naar de redengevende bewijsmiddelen: het proces-verbaal van 1e verhoor aangever [slachtoffer] van 6 december 2018 (p. 98-104) en de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 juni 2019.
Feit 2
De verdachte heeft deze diefstal bekend en voor dit feit is geen vrijspraak bepleit, zodat de rechtbank volstaat met een verwijzing naar de redengevende bewijsmiddelen: het proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2018 (p. 68) en de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 juni 2019.
Feit 3
De rechtbank is van oordeel dat voor dit feit onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bestaat. Weliswaar is op een telefoon van aangever een filmpje aangetroffen waarop het hele geweldsincident te horen is dat mogelijk ook vragen oproept, maar zelfs als dit filmpje aanwijzingen zou bevatten voor het scenario dat aangever door de verdachte is verkracht, dan is dat onvoldoende voor een bewezenverklaring, omdat er geen andere bewijsmiddelen zijn die dit scenario ondersteunen. De verdachte zal daarom van het onder 3 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
1. subsidiair
op 3 december 2018 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een pinpas, toebehorend aan [slachtoffer] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld bestond uit het (van achteren) tegen het hoofd van die [slachtoffer] slaan;
2.
op 3 december 2018 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 200 euro, toebehorend aan [slachtoffer] , zulks na dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik te hebben gebracht door middel van een valse sleutel (te weten een gestolen pinpas).
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Aangever [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding van € 27.760,53, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering ziet op € 8.008,28 aan materiële schade en € 19.752,25 aan immateriële schade. Daarnaast heeft de benadeelde partij verzocht om de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op te leggen. Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij haar vordering voor materiële schade verminderd met € 180,00, zodat de totale vordering nu € 27.580,53 bedraagt.
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 27.580,53, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de vordering op verschillende onderdelen betwist. Op dit verweer zal hieronder waar nodig worden ingegaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier voldoende blijkt dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreekse gevolg is van de bewezen verklaarde feiten.
Ten aanzien van de materiële schade overweegt de rechtbank als volgt.
 De hierna te noemen schadeposten zijn niet betwist en komen de rechtbank redelijk voor, zodat zij kunnen worden toegewezen:
o Eigen risico 2018 i.v.m. ziekenhuisopname (€ 186,07),
o Eigen risico 2019 i.v.m. verpleeghuisopname (€ 315,15),
o Ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 420,00),
o Revalidatiedaggeldvergoeding (€ 675,00),
o Ontvreemde gelden d.m.v. pinpasopname 3-12-2018 (€ 200,00),
o Verlies arbeidsvermogen (PM),
o Reinigingskosten woning (€ 100,00),
o Vervanging bril € 150,00) en
o Reiskosten (€ 3,12)
  • De schadepost Vergoeding huishoudelijke hulp (€ 845,00) wordt toegewezen. Uit de toelichting ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij meer huishoudelijke hulp nodig heeft dan voorheen het geval was. Deze schade mag abstract worden berekend, zodat niet relevant is of de ingeschakelde huishoudelijke hulp daarvoor wordt betaald en welk bedrag daarmee gemoeid is.
  • De schadeposten Extra kosten van maaltijdverzorging ~4 mnd (€ 105,78) en Maaltijdverzorging ~8 mnd (€ 211,56) zijn onvoldoende onderbouwd. Uit het dossier blijkt dat de benadeelde partij ook voor de bewezenverklaarde feiten gebruik maakte van maaltijdverzorging. Dat dit eerder een vorm van luxe was die nu noodzaak is geworden, betekent nog niet dat de benadeelde partij op dit punt financieel nadeel heeft geleden. De benadeelde partij zal ten aanzien van dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
  • De schadeposten Vervanging sloten en sleutels (€ 64,82) en Kosten van beveiligingsinstallatie (€ 146,68) zijn onvoldoende onderbouwd. Deze posten zouden voor vergoeding in aanmerking komen als een bestaande beveiligingsinstallatie en of de sloten van de benadeelde partij als gevolg van de bewezenverklaarde feiten zouden moeten worden hersteld of vervangen, maar daarvan is geen sprake. De kosten van een nieuw aangelegde beveiligingsinstallatie en de vervanging van sloten en sleutels komen voor rekening van de benadeelde partij. De benadeelde partij zal ten aanzien van dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
  • De schadepost Kosten neurologische en neuropsychologische expertise (€ 4.005,10) is onvoldoende onderbouwd. Op dit moment is onzeker of die kosten in de toekomst zullen worden gemaakt en welke omvang zij hebben. Gelet op deze dubbele onzekerheid is het niet opportuun om deze schadepost op voorhand te begroten en toe te wijzen. De benadeelde partij zal ten aanzien van dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
  • De schadeposten Laptop (€ 300,00) en Twee jassen (€ 100,00) worden afgewezen, nu diefstal van deze goederen niet ten laste is gelegd en ook anderszins niet is gebleken dat de verdachte zich deze goederen heeft toegeëigend.
Ten aanzien van de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat de vordering voldoende is onderbouwd tot een bedrag van € 7.500,00. Naar het oordeel van de rechtbank is het gevorderde bedrag van € 19.752,25 hoger dan naar het oordeel van de rechtbank doorgaans in vergelijkbare gevallen wordt toegewezen. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard voor het deel van deze vordering dat het bedrag van € 7.500,00 te boven gaat.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 10.394,34, te weten € 2.894,34 aan materiële schade en € 7.500,00 aan immateriële schade. De vordering zal voor een bedrag van € 400,00 worden afgewezen. Voor het overige (€ 4.533,94) zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen:
- over de materiële schade (€ 2.894,34) met ingang van 19 juni 2019, de datum waarop de vordering is ingediend, omdat de ingangsdatum van de wettelijke rente voor elke schadepost anders is.
- over de immateriële schade (€ 7.500,00) met ingang van 3 december 2018, de dag waarop de schade is ontstaan.
Nu de vordering grotendeels wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte voor de bewezen verklaarde strafbare feiten zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door deze feiten is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 10.394,34, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 2.894,34 vanaf 19 juni 2019, en over een bedrag van € 7.500,00 vanaf 3 december 2018, beide tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer] .

5.Heropening en schorsing van het onderzoek ter terechtzitting

Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de rechtbank – nadat zij de officier van justitie en de verdediging daarover heeft gehoord – vastgesteld dat de rechtbank omtrent de persoon van de verdachte nog niet voldoende is ingelicht. De officier van justitie heeft de reclassering gevraagd een maatregelenrapport op te stellen met het oog op een eventueel op te leggen maatregel tot terbeschikkingstelling met voorwaarden. Dit rapport is nog niet gereed.
De rechtbank zal alle hiervoor genoemde beslissingen aanhouden tot het eindvonnis.
Gelet op het voorgaande zal het onderzoek worden heropend en geschorst tot 26 augustus 2019 om 14.45 uur. De stukken zullen in handen van de officier van justitie worden gesteld, opdat deze ervoor zal zorgdragen dat het opgevraagde reclasseringsrapport tijdig zal worden uitgebracht. Dat de termijn van schorsing langer duurt dan de in artikel 282, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering gestelde termijn van een maand, is vanwege de klemmende reden dat de agenda van de rechtbank een eerdere voortzetting niet mogelijk maakt.

6.Verzoek schorsing voorlopige hechtenis

Het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte dat de raadsman ter terechtzitting van 24 juni 2019 heeft gedaan, zal worden afgewezen. Het onderzoek in deze zaak wordt aangehouden in verband met een nog op te stellen maatregelenrapport, omdat mogelijk een maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden zal worden opgelegd.
Het is dan niet opportuun om in dit stadium de voorlopige hechtenis te schorsen, zoals de officier van justitie terecht heeft aangevoerd, ook niet onder de voorwaarden die de reclassering eerder heeft geadviseerd. Gelet op de problematiek van de verdachte en de hoge kans op recidive weegt het strafvorderlijk belang in dit geval zwaarder dan het persoonlijke belang dat de verdachte heeft om zijn berechting in vrijheid af te wachten.

7.De beslissing

De rechtbank:
heropent en schorst het onderzoek en beveelt dat het onderzoek zal worden hervat op de terechtzitting van 26 augustus 2019 om 14.45 uur;
stelt de stukken in handen van de officier van justitie teneinde uitvoering te geven aan hetgeen in dit tussenvonnis is vermeld;
wijst af het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte;
beveelt de oproeping van de verdachte tegen het tijdstip van de hiervoor genoemde terechtzitting, met verstrekking van een afschrift van die oproeping aan de raadsman van de verdachte;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit tussenvonnis is gewezen door
mr. N.F.H. van Eijk, voorzitter,
mr. P. Burgers, rechter,
mr. B.A. Sturm, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Wouters, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 juli 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer DH2R018083, BVH PL1500-2018325471 van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Den Haag-West, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 325).
2.Proces-verbaal van 1e verhoor aangever [slachtoffer] van 6 december 2018, p. 98-104.
3.Proces-verbaal van bevindingen uitwerking AVR verhoor [slachtoffer] van 27 december 2018, p. 237.
4.Proces-verbaal van bevindingen nader contact [bank] van 18 december 2018 p. 68.
5.Verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 juni 2019.