ECLI:NL:RBDHA:2019:7747

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2019
Publicatiedatum
26 juli 2019
Zaaknummer
19.3299
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Sri Lankaanse vrouw op grond van ongeloofwaardigheid van het asielrelaas en inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 maart 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een vrouw van Sri Lankaanse afkomst. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 7 februari 2019 een afwijzing ontving, waarbij ook een inreisverbod voor twee jaar werd opgelegd. Eiseres heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, waarbij zij werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. Tijdens de zitting op 5 maart 2019 heeft eiseres haar standpunten toegelicht, waarin zij stelde dat zij sinds 2014 werd lastiggevallen door een jongen, die volgens haar tot een bende behoort. Eiseres voerde aan dat de politie in Sri Lanka niet bereid was om aangifte te doen van de bedreigingen die zij had ervaren.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld en geconcludeerd dat de Staatssecretaris de aanvraag terecht als ongeloofwaardig heeft afgewezen. De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd voor haar claims, waaronder de gestelde bedreigingen door de jongen en haar verwestering. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat eiseres zich pas zeven maanden na haar aankomst in Nederland had gemeld voor asielbescherming, zonder een verschoonbare reden te geven. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag en het opgelegde inreisverbod bevestigd, en het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.3299

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[EISERES], eiseres

(gemachtigde: mr. K. Ross),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B.M. Kristel).

ProcesverloopBij besluit van 7 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarbij is aan eiseres tevens een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Bhawany. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de nationaliteit van Sri Lanka en is geboren op [GEBOORTEDATUM] 2000. Zij heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij sinds 2014 is lastig gevallen door een jongen, genaamd [A], die volgens haar tot de bende [BENDE] behoort. Eiseres stelt onder meer dat [A] haar heeft bedreigd met ontvoering en met de dood. De politie van Sri Lanka was volgens eiseres niet bereid tot het opmaken van een aangifte van het lastigvallen door [A]. Eiseres heeft eveneens gesteld dat zij door haar verblijf in Nederland is verwesterd en dat zij vanwege de problemen die zij daardoor bij terugkeer naar Sri Lanka zal ondervinden recht heeft op asielbescherming. Tevens doet zij een beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) vanwege het familieleven dat zij in Nederland stelt uit te oefenen met haar oom en tante en haar vriendje.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h van de Vw 2000. Verweerder werpt eiseres tegen dat zij op 13 maart 2017 met een visum Nederland is ingereisd en zich pas op 30 oktober 2017 heeft gemeld met een verzoek om internationale bescherming. Voor het late melden heeft zij geen verschoonbare reden gegeven. Verweerder heeft daarnaast de gestelde problemen van eiseres met [A] ongeloofwaardig geacht. Het betoog van eiseres omtrent haar verwestering heeft verweerder eveneens ongeloofwaardig geacht.
3. Eiseres kan zich daarmee niet verenigen en voert – samengevat weergegeven – aan dat haar asielrelaas ten onrechte ongeloofwaardig is geacht. Zij stelt hiertoe dat het niet onverwijld melden haar ten onrechte is tegengeworpen omdat zij minderjarig was en overgeleverd aan de plannen van haar vader en de reisagent. Tevens betoogt zij dat haar ten onrechte is tegengeworpen dat ze niet voldoende gedetailleerd heeft verklaard. Ook in dit kader wijst zij op haar minderjarigheid en op het advies van het FMMU. Volgens eiseres is niet gemotiveerd waarin zij in haar verklaringen is tekortgeschoten en heeft verweerder bij het horen en beslissen onvoldoende rekening gehouden met haar minderjarigheid en haar gezondheidsklachten. Tevens voert eiseres aan dat haar ten onrechte is tegengeworpen dat zij haar problemen met [A] onvoldoende heeft onderbouwd. Zij stelt hiertoe dat zij met de gestempelde verklaring van de politie met daarop de naam van [A] een begin van bewijs heeft geleverd. Ook stelt zij dat het komt door haar cultuur, minderjarigheid en het feit dat zij bedreigd werd dat zij geen volledige beschrijving van [A] kon geven; dat is haar dan ook ten onrechte tegengeworpen. Dat zij niet zelf wist maar van haar vader vernomen had dat [A] lid was van de [BENDE], betekent niet dat daaraan geen waarde toekomt, stelt eiseres.
Eiseres voert in beroep tevens aan dat zij in Nederland verwesterd is, een vriendje heeft en haar maagdelijkheid heeft verloren. Volgens eiseres loopt zij daardoor bij terugkeer naar Sri Lanka het risico geen partner meer te kunnen vinden en slachtoffer te worden van seksueel geweld.
Eiseres heeft bij aanvullende gronden en ter zitting een volgens haar nieuw asielmotief naar voren gebracht. Zij stelt dat zij te vrezen heeft om door haar familie of in Nederland of in Sri Lanka te worden uitgehuwelijkt en dat haar terugkeer naar Sri Lanka vanwege het risico op huwelijksdwang daarom in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
4. Verweerder onderscheidt in het asielrelaas van eiseres de volgende relevante elementen:
a. a) de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres,
b) de gestelde problemen met [A], die lid zou zijn van een Sri-Lankaanse bende en
c) haar beroep op verwestering
4.1
Verweerder heeft het eerste element geloofwaardig geacht, net als de omstandigheid dat zij behoort tot de Tamil bevolkingsgroep. De overige elementen worden niet geloofwaardig geacht.
5.1
In hetgeen eiseres in beroep naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank onvoldoende grond voor het oordeel dat verweerder ten onrechte de verklaringen van eiseres over haar problemen met [A] ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft daarbij terecht betrokken dat eiseres zich pas 7 maanden na aankomst in Nederland heeft gemeld voor asielbescherming, zonder dat daar een verschoonbare reden voor was. Dat zij minderjarig was en zich liet leiden door haar reisagent, maakt niet dat verweerder dit niet aan eiseres mocht tegenwerpen. Eiseres heeft getoond dat zij als minderjarige in staat was zelfstandig - tegen de verwachtingen van haar familie in - de beslissing te nemen om niet met haar oma mee terug te reizen naar Sri Lanka. Verweerder mocht dan ook van haar verwachten dat ze tenminste informatie over haar verblijfsstatus zou inwinnen. Zelfs dat heeft eiseres niet gedaan. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat verweerder onvoldoende rekening gehouden heeft met haar minderjarigheid en gezondheidsklachten en dat zij moeite heeft met data. De rechtbank overweegt in dit kader dat verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat het FMMU advies in acht is genomen bij het horen en beslissen en dat meermaals is aangegeven dat van eiseres meer gedetailleerde verklaringen verwacht mochten worden op essentiële delen van haar asielrelaas. Het niet onderbouwde betoog dat verweerder dit heeft nagelaten, wordt niet gevolgd. Ten aanzien van de verklaringen van eiseres over haar persoonlijke problemen met [A] overweegt de rechtbank dat verweerder eiseres terecht heeft tegengeworpen dat het bevreemdend is dat zij weinig over hem kan verklaren terwijl hij de gestelde aanleiding is voor haar vertrek uit Sri Lanka. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat in het algemeen verwacht mag worden dat iemand meer probeert te weten te komen over een stalker. Verweerder concludeert eveneens niet ten onrechte dat de stelling dat [A] lid is van de bende [BENDE] door haar niet aannemelijk is gemaakt en op ‘horen zeggen’ en aannames is gebaseerd. Verweerder kon dit eiseres tegenwerpen. Eveneens heeft verweerder eiseres kunnen tegenwerpen dat het door haar overgelegde document van 5 juli 2015 dat een op een politiebureau afgelegde verklaring van [A] zou bevatten, haar asielrelaas niet ondersteunt en verder afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van haar verklaringen. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat het een kopie betreft en niet kan worden vastgesteld dat het daadwerkelijk een verklaring van [A] betreft. Het betoog van eiseres dat zij met de verklaring een begin van bewijs heeft overlegd, wordt niet gevolgd. Daarnaast heeft verweerder terecht bevreemdend geacht dat eiseres geen verklaring heeft kunnen geven hoe het kan dat [A] eiseres en haar moeder heeft kunnen traceren in Colombo. Haar verklaring dat bij [A] bekend was dat haar oma woonachtig was in Colombo, heeft verweerder daartoe onvoldoende kunnen achten.
5.2
Hetgeen eiseres omtrent haar verwestering naar voren heeft gebracht, heeft verweerder evenmin ten onrechte ongeloofwaardig geacht, nu dit betoog, mede gelet op haar relatief korte verblijfsduur in Nederland, onvoldoende is onderbouwd. De door eiseres in dit verband gestelde omstandigheden, dat zij een vriendje heeft in Nederland en haar maagdelijkheid heeft verloren, zijn daartoe onvoldoende. Haar betoog dat zij vanwege het verlies van haar maagdelijkheid bij terugkeer naar Sri Lanka een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM omdat zij vreest dat haar familie haar niet meer accepteert of dat zij slachtoffer wordt van seksueel geweld, is onvoldoende onderbouwd, zoals verweerder eveneens terecht stelt. Haar enkele vrees is daartoe onvoldoende, net als de enkele verwijzing naar de landeninfo over Sri Lanka die in dit kader geen doel treft. Voor zover eiseres in dit kader betoogt dat zij bij terugkeer het risico loopt dat haar familie haar wil uithuwelijken, stelt verweerder terecht, voor zover dit asielmotief in het verlengde moet worden beschouwd van de rest van haar asielmotieven, dat eiseres deze vrees onvoldoende concreet en aannemelijk heeft gemaakt. Het overgelegde verslag van een gesprek tussen de oom en tante van eiseres met een advocaat in Nederland, waaruit een voornemen van de familie tot uithuwelijking van eiseres zou blijken, is daartoe onvoldoende.
5.3
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het asielrelaas van eiseres ongeloofwaardig is.
6. Eiseres komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
7. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder niet ten onrechte een inreisverbod tegen eiseres heeft uitgevaardigd. Op grond van artikel 66a, eerste lid, van de Vw 2000 vaardigt verweerder in een situatie als deze, waarbij is geconcludeerd dat het risico bestaat dat de vreemdeling zal onderduiken en Nederland onmiddellijk moet verlaten, een inreisverbod uit. Slechts op grond van bijzondere, individuele omstandigheden kan hiervan worden afgezien. De rechtbank overweegt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat er risico op onderduiken bestaat. Hierbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eiseres zich niet direct heeft gemeld om asiel aan te vragen nadat haar visum verlopen was. Tevens heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden. Het enkele beroep daartoe op humanitaire omstandigheden en op artikel 8 van het EVRM, slaagt niet en heeft verweerder onvoldoende mogen achten.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.D. Tempelman, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.