ECLI:NL:RBDHA:2019:7722

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2019
Publicatiedatum
26 juli 2019
Zaaknummer
AWB 19/1538
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor ouders van Syrische vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juli 2019 uitspraak gedaan in het beroep van een Syrische vreemdeling, eiser, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor zijn ouders. De aanvraag was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eiser niet voldeed aan de vereisten van het jongvolwassenenbeleid en er geen sprake zou zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn ouders. Eiser, die op dat moment 26 jaar oud was, stelde dat hij onder het jongvolwassenenbeleid viel en dat zijn ouders afhankelijk van hem waren vanwege hun gezondheidsproblemen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat eiser niet als jongvolwassene kon worden aangemerkt, aangezien hij de leeftijdsgrens van 25 jaar had overschreden. Bovendien oordeelde de rechtbank dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om aan te tonen dat er een bijzondere afhankelijkheidsrelatie bestond die de normale band tussen volwassen familieleden overstijgt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om vrijstelling van griffierecht af, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor vrijstelling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 3 juli 2019.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/1538
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 3 juli 2019 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1991, van Syrische nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. J. Eliya),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, thans de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Bozkurt-Chhiba).

Procesverloop

Bij besluit van 7 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van zijn [ouders] in het kader van de procedure Toegang en Verblijf (TEV) afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 4 februari 2019 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 27 februari 2019 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2019. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Ook was ter zitting aanwezig F.F. Haloob, tolk in de Arabische taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het verzoek om vrijstelling van het griffierecht
1. 1 Eiser heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen voor het beroep, omdat hij niet over voldoende inkomsten of vermogen beschikt.
1.2
De rechtbank wijst dit verzoek af. Weliswaar ontvangt eiser een uitkering op basis van de Participatiewet, maar eiser ontvangt ook arbeid uit loon. Hierdoor is het netto-inkomen van eiser niet lager dan 90% van een maximale bijstandsuitkering van een alleenstaande.
Ten aanzien van het beroep
2. Eiser heeft op 18 juni 2018 ten behoeve van zijn [ouders] , een aanvraag voor een mvv ingediend. Eiser is in het bezit van een verblijfsvergunning asiel met ingang van 16 maart 2018.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat niet aan de vereisten uit artikel 13 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 wordt voldaan. Aan de afwijzing heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser niet behoort tot de doelgroep van het jongvolwassenenbeleid en dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (‘more than the normal emotional ties’) tussen eiser en zijn ouders, zodat de weigering van de mvv geen schending van artikel 8 van het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) oplevert.
4. Eiser voert aan dat hij onder het jongvolwassenenbeleid valt. Uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt immers niet dat er een maximum leeftijdsgrens van 25 jaar geldt om aangemerkt te worden als jongvolwassene, zoals thans wel in het beleid van verweerder staat. Nu verweerder ten tijde van het indienen van de aanvraag 26 jaar oud was, altijd feitelijk tot het gezin van zijn ouders heeft behoord en hier nog steeds toe behoort, had verweerder het jongvolwassenenbeleid moeten toepassen.
5.1
De rechtbank overweegt als volgt. In paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, voor zover thans van belang, staat dat verweerder familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen aanneemt als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (‘more than the normal emotional ties’) tussen het meerderjarige kind en diens ouder(s). Verweerder neemt familie- en gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend aan als het meerderjarige kind jongvolwassen is, altijd feitelijk heeft behoord tot het gezin van de ouders, en nog steeds behoort tot het gezin van de ouders.
5.2
In deze paragraaf staat verder dat de IND ten aanzien van jongvolwassenen per individueel geval beoordeeld of aanleiding is voor de conclusie dat het kind niet altijd feitelijk heeft behoord en nog steeds behoort tot het gezin van de ouders. De IND betrekt hierbij in ieder geval of sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden:
a. het kind woont zelfstandig;
b. het kind voorziet in eigen onderhoud;
c. het kind is een huwelijk of een relatie aangegaan; of
d. het kind is belast met de zorg voor een buitenechtelijk kind.
5.3
Verweerder beschouwt volgens Werkinstructie 2018/11 meerderjarige kinderen in de leeftijd van 18 tot ongeveer 25 jaar als jongvolwassenen. Hoewel uit de rechtspraak van het EHRM geen maximumleeftijd volgt tot wanneer een meerderjarige vreemdeling kan worden aangemerkt als jongvolwassene, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) de door verweerder gehanteerde leeftijdsgrens niet onredelijk geacht. [1] Gelet daarop is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet meer als jongvolwassene gezien kan worden in het kader van deze aanvraag. Hij was ten tijde van zijn aanvraag immers 26 jaar oud. De rechtbank hecht daarbij ook waarde aan de omstandigheid dat uit het dossier niet is gebleken dat eiser altijd tot het gezin van zijn heeft behoord. Op de zitting is naar voren gebracht dat dit zou blijken uit het asielrelaas van eiser, maar dat is de rechtbank niet gebleken.
6. De rechtbank komt daarom toe aan de beoordeling of verweerder heeft mogen stellen dat geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie is tussen eiser en zijn ouders. Als niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een bijzondere afhankelijkheidsrelatie die de normale band tussen volwassen familieleden overstijgt, kan niet van een beschermenswaardig familieleven worden gesproken.
7. Eiser voert in dat kader aan dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met zijn ouders. Zijn ouders zijn van hem afhankelijk omdat zij gezondheidsproblemen hebben. Er zijn geen familieleden in Syrië die de mantelzorg voor zijn ouders kunnen dragen. Zijn zus in Syrië kan dit niet doen wegens financiële omstandigheden. Daarnaast is het leven in Syrië erg gevaarlijk voor zijn ouders, vanwege de onveiligheid en het gebrek aan woonruimte, medicijnen en voedsel. De ouders van eiser hebben geen financiële middelen om van te leven.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door eiser aangevoerde omstandigheden onvoldoende zijn om te kunnen concluderen dat een bijzondere afhankelijkheidsrelatie bestaat die de normale band tussen volwassen familieleden overstijgt. Daarvoor is een grote mate van afhankelijkheid nodig. Verweerder heeft van belang mogen achten dat uit de overgelegde (medische) stukken niet blijkt dat zij thans aangewezen zijn op mantelzorg. Verder heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat niet is gebleken dat eiser in het verleden medische zorg aan zijn ouders heeft verleend. De rechtbank begrijpt dat het in een land als Syrië niet eenvoudig is om aan bewijsstukken te komen. Dit betekent echter niet dat verweerder genoegen moet nemen met niet nader gemotiveerde en onderbouwde stellingen van eiser, dat zij geen woonruimte, medicijnen en voedsel kunnen verkrijgen. De enkele veiligheidssituatie in Syrië leidt immers niet tot de vereiste bijzondere afhankelijkheidsrelatie. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Gelet op het voorgaande, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.S. Kempers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3761.