ECLI:NL:RBDHA:2019:7650
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot vaststelling van de Nederlandse nationaliteit en de afwijzing daarvan
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 mei 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een verzoeker zonder bekende woon- of verblijfplaats, vertegenwoordigd door advocaat mr. N. van Bremen. Het verzoek strekt tot vaststelling dat de verzoeker de Nederlandse nationaliteit bezit, met een verzoek om een dag en uur voor de behandeling van het verzoekschrift, uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking en veroordeling van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in de kosten van het geding. De IND, vertegenwoordigd door mr. R.Y. Reckers, heeft het verzoek afgewezen en de officier van justitie heeft zich aangesloten bij het standpunt van de IND.
De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder het verzoekschrift en correspondentie van de IND en de verzoeker. Tijdens de zitting op 8 april 2019 was alleen de IND vertegenwoordigd, terwijl de verzoeker en zijn advocaat niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker in 1981 is geboren in Marokko en dat zijn ouders in 1989 zijn genaturaliseerd tot Nederlanders, met de bepaling dat het Nederlanderschap wordt onthouden aan hun buiten het Koninkrijk verblijvende kinderen. De IND heeft betoogd dat verzoeker niet in Nederland verbleef op het moment van de naturalisatie van zijn ouders en dat hij daarom niet mee-genaturaliseerd is.
De rechtbank concludeert dat verzoeker niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, omdat hij niet in Nederland verbleef ten tijde van de naturalisatie van zijn ouders. Het verzoek wordt afgewezen en de rechtbank ziet geen aanleiding om de IND in de proceskosten te veroordelen. De beschikking is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 mei 2019.