In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 29 april 2019, is het verzoek van [Y], in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige [minderjarige], om vast te stellen dat [minderjarige] de Nederlandse nationaliteit bezit, afgewezen. Het verzoekschrift was ingediend op 5 september 2018 en de zaak werd behandeld op 18 maart 2019. De minderjarige is geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] en verblijft met zijn ouders, die sinds 20 september 2014 in Nederland zijn, maar niet in het bezit zijn van een verblijfsvergunning. In de Basisregistratie Personen is de nationaliteit van de minderjarige geregistreerd als 'Staatloos'.
Verzoeker stelt dat [minderjarige] door geboorte in Nederland en zijn staatloosheid de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. Hij beroept zich op de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en het Verdrag van New York inzake staatloosheid. De IND, vertegenwoordigd door mr. C.M. Meijer, heeft het verzoek afgewezen en stelt dat de RWN niet voorziet in de situatie van [minderjarige]. De rechtbank oordeelt dat op basis van artikel 17 RWN alleen kan worden vastgesteld of iemand de Nederlandse nationaliteit bezit, maar dat het Nederlanderschap niet kan worden verleend. De rechtbank concludeert dat [minderjarige] noch bij zijn geboorte, noch op enig ander tijdstip de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen, en wijst het verzoek af.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de IND te veroordelen in de proceskosten van verzoeker. De beschikking is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 april 2019.