ECLI:NL:RBDHA:2019:7450
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de Dublinprocedure en gezinshereniging in asielzaken
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2019, in de zaak NL19.12221, heeft de rechtbank geoordeeld over de behandeling van de asielaanvraag van eiser, die in Nederland is aangekomen met een Schengenvisum. Eiser heeft zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, maar verweerder, de minister van Justitie en Veiligheid, heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de Dublinprocedure van eiser niet gelijktijdig met die van zijn vrouw en minderjarige kind is behandeld, die later in Nederland zijn aangekomen. De rechtbank verwijst naar artikel 11 van de Dublinverordening, dat bepaalt dat één lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de verzoeken van alle gezinsleden, wanneer deze verzoeken gelijktijdig of met korte tussenpozen zijn ingediend. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft aangetoond dat de gezinsleden van elkaar gescheiden zouden worden door de toepassing van de Dublincriteria.
De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoont en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de uitspraak in acht moet worden genomen. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.024,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van gezinshereniging en de zorgvuldige toepassing van de Dublinverordening in asielprocedures.