ECLI:NL:RBDHA:2019:7448

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
23 juli 2019
Zaaknummer
7782516 EJ19-83768
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en toewijzing transitievergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter op 11 juli 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Hoogvliet B.V. en een werknemer. De werkgever, vertegenwoordigd door mr. H.F. Demper, heeft verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van een verstoorde arbeidsverhouding, zoals bedoeld in artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek. De werknemer, vertegenwoordigd door mr. H. Tahiri el Osruti, heeft een verweerschrift ingediend, maar erkende dat de arbeidsverhouding verstoord was en dat herplaatsing niet meer mogelijk was.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat beide partijen het erover eens waren dat de arbeidsverhouding onherstelbaar verstoord was. Gezien deze erkenning en de redelijke grond voor ontbinding, heeft de kantonrechter besloten de arbeidsovereenkomst te ontbinden met ingang van 1 oktober 2019. Tevens is er een opzegtermijn van vier maanden vastgesteld, met aftrek van de proceduretijd.

Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat de werknemer recht heeft op een beëindigingsvergoeding van € 25.000,00 bruto, vermeerderd met het vakantiegeld tot 1 oktober 2019. De werkgever is veroordeeld tot betaling van deze vergoeding. Beide partijen hebben afgesproken dat de werknemer per direct vrijgesteld wordt van zijn werkzaamheden, met volledige compensatie van het saldo vakantie-uren, maar zonder uitbetaling van deze uren. De kantonrechter heeft bepaald dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Gouda
SW/Rep.nr.: 7782516 \ EJ VERZ 19-83768
Datum: 11 juli 2019
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
Hoogvliet B.V.te Alphen aan den Rijn,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. H.F. Demper,
tegen
[verweerder]te [woonplaats] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. H. Tahiri el Osruti.
Partijen worden aangeduid als “de werkgever” en “de werknemer”.

1.Het procesverloop

1.1.
De werkgever heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. De werknemer heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 11 juli 2019 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De beoordeling

2.1.
De werkgever verzoekt de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Aan dit verzoek legt de werkgever ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – een verstoorde arbeidsverhouding en dat herplaatsing van de werknemer niet meer mogelijk is.
2.2.
De werknemer heeft erkend dat inmiddels sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van de werkgever in redelijkheid niet meer kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Ook de werknemer ziet geen mogelijkheden meer voor herplaatsing.
2.3.
Nu de werknemer heeft erkend dat de arbeidsverhouding verstoord is, en partijen het erover eens zijn dat die verstoring onherstelbaar is en herplaatsing van de werknemer niet meer mogelijk moet worden geacht, zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbinden. Gelet op de standpunten van partijen is immers sprake van een redelijke grond voor ontbinding als bedoeld in artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, BW, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel g, BW, en is er geen mogelijkheid tot herplaatsing van de werknemer. Van de verstoring van de arbeidsverhouding is geen van de partijen een nadrukkelijk verwijt te maken.
2.4.
Partijen zijn het erover eens dat sprake is van een opzegtermijn van een 4 maanden met aftrek van de proceduretijd. Daarvan uitgaande zal de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW worden ontbonden met ingang van 1 oktober 2019.
2.5.
Partijen zijn het er ook over eens dat de werknemer aanspraak heeft op een beëindigingsvergoeding van € 25.000,00 bruto, vermeerderd met het vakantiegeld waarop de werknemer tot 1 oktober 2019 aanspraak maakt. De werkgever zal daarom worden veroordeeld tot betaling van die vergoeding. Partijen zijn voorts overeengekomen dat werknemer per direct wordt vrijgesteld van zijn werkzaamheden, onder volledige compensatie van het saldo vakantie uren; deze worden niet uitbetaald. Aan werknemer zal geen adviesvergoeding worden uitgekeerd.
2.6.
De werkgever heeft ter zitting te kennen gegeven dat geen gebruik zal worden gemaakt van de bevoegdheid om het verzoek in te trekken. De werkgever hoeft daarom ook geen gelegenheid te krijgen voor intrekking.
2.7.
Gezien de uitkomst van de zaak is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 oktober 2019;
3.2.
veroordeelt de werkgever om aan de werknemer een transitievergoeding te betalen van
€ 25.000,00;
3.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
3.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. J.C. Gerritse en uitgesproken ter openbare zitting van 11 juli 2019.