In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 juli 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 20 april 2018 bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), maar de Staatssecretaris heeft niet binnen de wettelijk gestelde termijn van zes weken een besluit genomen. De rechtbank had eerder, op 6 maart 2019, het beroep tegen de afwijzing van het bezwaar gegrond verklaard en de Staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Aangezien deze termijn was overschreden, heeft eiser opnieuw beroep ingesteld. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, omdat de Staatssecretaris in gebreke was gebleven. Eiser verzocht de rechtbank om een nieuwe termijn van één week voor het nemen van een besluit, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet realistisch was gezien de noodzaak voor een identificerend gehoor op de ambassade. De rechtbank stelde een nieuwe beslistermijn van twaalf weken vast, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-. Daarnaast werd de Staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 256,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.