ECLI:NL:RBDHA:2019:7432

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2019
Publicatiedatum
23 juli 2019
Zaaknummer
NL19.13559
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar met betrekking tot een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 juli 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 20 april 2018 bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), maar de Staatssecretaris heeft niet binnen de wettelijk gestelde termijn van zes weken een besluit genomen. De rechtbank had eerder, op 6 maart 2019, het beroep tegen de afwijzing van het bezwaar gegrond verklaard en de Staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Aangezien deze termijn was overschreden, heeft eiser opnieuw beroep ingesteld. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, omdat de Staatssecretaris in gebreke was gebleven. Eiser verzocht de rechtbank om een nieuwe termijn van één week voor het nemen van een besluit, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet realistisch was gezien de noodzaak voor een identificerend gehoor op de ambassade. De rechtbank stelde een nieuwe beslistermijn van twaalf weken vast, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-. Daarnaast werd de Staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 256,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.13559
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2019 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2018 heeft verweerder de aanvraag van eiser om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis afgewezen. Eiser heeft tegen dit besluit op 20 april 2018 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 11 oktober 2018 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Bij einduitspraak van 6 maart 2019 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, het beroep tegen het besluit van 11 oktober 2018 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat verweerder binnen een termijn van zes weken een nieuw besluit op het bezwaarschrift neemt met inachtneming van die uitspraak.
Op 12 juni 2019 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar van 20 april 2018.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend. Op 2 juli 2019 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en op 4 juli 2019 nog een aanvullend verweerschrift.

Overwegingen

1. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit wordt gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de bestuursrechter, indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
Op grond van het tweede lid, voor zover hier van belang, verbindt de bestuursrechter aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
Op grond van het derde lid, voor zover hier van belang, kan de bestuursrechter in bijzondere gevallen een andere termijn te bepalen.
2. De uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 6 maart 2019, is verzonden op 8 maart 2019. Dat betekent dat verweerder uiterlijk op 19 april 2019 een nieuw besluit op het bezwaarschrift van eiser moest nemen. De beslistermijn is, zoals verweerder ook heeft erkend, overschreden. Omdat tot op heden nog geen beslissing op het bezwaar van eiser is genomen, is het beroep kennelijk gegrond.
3. Eiser verzoekt de rechtbank het beroep gegrond te verklaren en te bepalen dat verweerder binnen één week alsnog een besluit neemt, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat geen besluit is genomen.
4. Verweerder heeft de bestuursrechter bij brief van 4 juli 2019 gevraagd te bepalen dat hij binnen twaalf weken moet beslissen op het bezwaar van eiser. In dit kader is het volgens verweerder van belang dat er een identificerend gehoor op de ambassade van Addis Abeba dient plaats te vinden. De gemachtigde van eiser heeft volgens verweerder desgevraagd aangegeven dat eiser beschikbaar is voor onderzoek. De gemachtigde van eiser is op 4 juli 2019 gevraagd binnen twee weken een aantal documenten te overleggen als ook de contactgegevens van eiser aan verweerder door te geven. Eerst zodra verweerder de stukken en de informatie heeft mogen ontvangen, kan verweerder het onderzoek opstarten. Mede afhankelijk van de drukte op de ambassade verwacht verweerder dat het nader onderzoek acht weken in beslag zal nemen. Zodra verweerder het verslag van het gehoor van de ambassade heeft mogen ontvangen, streeft verweerder er naar binnen twee weken op het bezwaarschrift te beslissen.
5. De rechtbank overweegt dat, nu verweerder een nader identificerend onderzoek nodig acht, er sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. Eiser heeft verzocht om een termijn van één week vast te stellen, maar dat is gelet op het nog te plannen gehoor niet reëel. Hoewel de eerder door de rechtbank gegeven termijn is verstreken zonder dat verweerder een besluit op het bezwaar heeft genomen en evenmin duidelijk is hoe voortvarend verweerder de zaak heeft opgepakt binnen de opgegeven termijn, is de rechtbank van oordeel dat verweerder het besluit zorgvuldig moet kunnen nemen. De rechtbank zal een beslistermijn van twaalf weken stellen vanaf de dag van verzending van deze uitspraak, op straffe van de na te melden dwangsom.
6. De bestuursrechter ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb te bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij deze termijn overschrijdt. De bestuursrechter stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-. De rechtbank kiest voor een hogere dwangsom dan gebruikelijk, omdat verweerder niet tijdig gevolg heeft gegeven aan een opdracht van de rechtbank. Het is de rechtbank evenmin duidelijk is hoe voortvarend verweerder de zaak heeft opgepakt binnen de opgegeven termijn.
7. Voorts ziet de bestuursrechter aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De bestuursrechter stelt de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 256,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar van eiser;
  • draagt verweerder op binnen twaalf weken vanaf de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom verbeurt van € 250,- per dag, voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 256,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Mercelina, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op 22 juli 2019.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.