ECLI:NL:RBDHA:2019:7429

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2019
Publicatiedatum
23 juli 2019
Zaaknummer
NL19.13237
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en verbeurde dwangsom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. L.J. Blijdorp, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Eiser had een asielaanvraag ingediend op 13 juli 2017, maar verweerder heeft deze aanvraag niet tijdig behandeld. Eiser en zijn echtgenote hebben eerder beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvragen op 24 augustus 2017, welke door de rechtbank werd vernietigd. Na een nieuwe afwijzing op 11 juli 2018, heeft eiser opnieuw beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen door verweerder. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder in gebreke is gebleven en heeft het beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen 33 weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de asielaanvraag. Tevens is de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.260,-, waarvan € 440,- nog aan eiser moet worden vergoed. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag verbeurt voor elke dag dat hij de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiser is ook in de proceskosten van € 256,- vergoed.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.13237
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2019 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen
[eiser], eiser,
gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluiten van 24 augustus 2017 heeft verweerder de aanvragen van eiser en zijn echtgenote om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 13 juli 2017 afgewezen als ongegrond.
Bij uitspraak van 19 september 2017 (NL17.7754 en NL17.7755) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, het door eiser (en zijn echtgenote) instelde beroep gegrond verklaard, de besluiten van 24 augustus 2017 vernietigd en verweerder opgedragen nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen.
Op 28 mei 2018 hebben eiser en zijn echtgenote verweerder in gebreke gesteld.
Bij besluiten van 11 juli 2018 heeft verweerder de asielaanvragen van eiser en zijn echtgenote wederom afgewezen als ongegrond. Tevens heeft verweerder eiser en zijn echtgenote een dwangsom toegekend van € 820,- vanwege het niet tijdig beslissen op de aanvragen. Eiser en zijn echtgenote hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld.
Op 12 november 2018 heeft verweerder de besluiten van 11 juli 2018 ingetrokken en eiser en zijn echtgenote meegedeeld dat opnieuw op de aanvragen van 13 juli 2017 zal worden beslist.
Bij brief van 14 april 2019 hebben eiser en zijn echtgenote verweerder opnieuw in gebreke gesteld.
Op 7 juni 2019 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen door verweerder van een (nieuw) besluit op zijn asielaanvraag van 13 juli 2017.

Overwegingen

1. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit wordt gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de bestuursrechter, indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
Op grond van het tweede lid, voor zover hier van belang, verbindt de bestuursrechter aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
Op grond van het derde lid, voor zover hier van belang, kan de bestuursrechter in bijzondere gevallen een andere termijn te bepalen.
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder de besluiten van 11 juli 2018 heeft ingetrokken zonder een nieuw besluit op eisers asielaanvraag van 13 juli 2017 te nemen. Dit betekent dat verweerder niet tijdig op de asielaanvraag heeft beslist. Verweerder heeft dit in zijn verweerschrift van 3 juli 2019 ook erkend. Omdat tot op heden nog geen beslissing op de asielaanvraag van eiser is genomen is het beroep kennelijk gegrond.
3. Eiser heeft de bestuursrechter verzocht de hoogte van de door verweerder verbeurde dwangsom vast te stellen met toepassing van artikel 8:55c van de Awb. De rechtbank zal daarom de door verweerder verbeurde dwangsom vaststellen. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 11 januari 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BY8849) volgt dat met de intrekking van de besluiten van 11 juli 2018 (opnieuw) de situatie is ontstaan dat niet tijdig op eisers asielaanvraag is beslist. Met de eerdere ingebrekestelling van 28 mei 2018 is de dwangsomtermijn als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb geactiveerd. Dit betekent dat verweerder inmiddels de maximale dwangsom heeft verbeurd van € 1260,-. Naar aanleiding van de besluiten van 11 juli 2018 is daarvan reeds € 820,- aan eiser uitbetaald. Dit bedrag is bij de intrekking die besluiten niet door verweerder teruggevorderd. Eiser heeft daarom nog recht op het restantbedrag van de maximale dwangsom, te weten € 440,- (€ 1260,- minus € 820,-).
4.1.
Verweerder heeft op 3 juli 2019 de bestuursrechter gevraagd hem op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere beslistermijn op te leggen en daarbij te bepalen dat hij binnen 34 weken op de aanvraag van eiser moet beslissen. Ter onderbouwing van deze termijn stelt verweerder dat hij in het kader van de feitenvaststelling heeft besloten de Minister van Buitenlandse Zaken te vragen onderzoek te verrichten in het land van herkomst van eiser en de bevindingen daarvan neer te leggen in een individueel ambtsbericht. Dit onderzoek zal in de week van 8 juli 2019 worden opgestart en zal naar verwachting ten minste zes maanden in beslag nemen. Eerst na ontvangst van het individueel ambtsbericht kan volgens verweerder worden beoordeeld of de asielaanvraag van eiser al dan niet voor inwilliging in aanmerking komt. Verweerder streeft ernaar binnen twee weken na ontvangst van het individueel ambtsbericht een besluit of een voornemen tot afwijzing aan eiser bekend te maken. Mocht verweerder een voornemen uitbrengen, dan zal eiser in de gelegenheid worden gesteld om binnen vier weken op het voornemen te reageren. Bovenop deze vier weken houdt verweerder rekening met een zogenaamde postweek. Na ontvangst van de zienswijze streeft verweerder ernaar binnen twee weken op de aanvraag te beslissen.
4.2.
Gelet op het voorgaande, en mede gelet op de inmiddels verstreken termijn, zal de bestuursrechter verweerder met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een termijn verlenen van 33 weken om alsnog een besluit op de aanvraag aan eiser bekend te maken. In de afweging is voorts betrokken dat eisers enerzijds te maken krijgen met een aanzienlijke verdere vertraging in de besluitvorming, maar anderzijds kan, gelet op de omstandigheid dat hun aanvragen eerder al meermalen zijn afgewezen, het individueel ambtsbericht dat nu wordt ingewonnen eisers positie in deze zaak ook gunstig beïnvloeden.
5. De bestuursrechter ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb te bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij deze termijn overschrijdt. De bestuursrechter stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-.
6. Voorts ziet de bestuursrechter aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De bestuursrechter stelt de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 256,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een beslissing op eisers asielaanvraag van 13 juli 2017;
  • stelt de door verweerder verbeurde dwangsom vast op € 1.260,-, waarvan € 440,- nog te vergoeden aan eiser;
  • draagt verweerder op binnen 33 weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag, voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 256,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van M.G. den Ambtman, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op 18 juli 2019.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van bekendmaking verzet worden ingesteld bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.