ECLI:NL:RBDHA:2019:7402

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2019
Publicatiedatum
22 juli 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 6791
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese asielzoeker op basis van onvoldoende bewijs pleegouderschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2019 uitspraak gedaan in een beroep van een Eritrese asielzoeker, eiseres, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis asiel. De aanvraag was gedaan op basis van een vermeende pleegouder/kind relatie met referente, die eiseres als haar zus en pleegmoeder beschouwde. De rechtbank oordeelde dat de overgelegde documenten en verklaringen onvoldoende waren om het pleegouderschap aan te nemen. Verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, had de aanvraag eerder afgewezen omdat er geen officiële documenten waren overgelegd die de pleegouderschap bevestigden. De rechtbank stelde vast dat de gezinsband met de biologische ouders van eiseres niet was verbroken, wat essentieel is voor de beoordeling van de aanvraag. Eiseres had aangevoerd dat de afwezigheid van officiële documenten niet ongebruikelijk was gezien de omstandigheden in Eritrea, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De rechtbank concludeerde dat verweerder op goede gronden had geweigerd om de mvv te verlenen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van officiële documentatie en de noodzaak om de gezinsband met biologische ouders te verifiëren in het kader van nareis aanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/6791

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2019 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 25 oktober 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) in het kader van nareis asiel bij [A] (hierna: referente) afgewezen.
Bij besluit van 14 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens zijn referente en tolk T. Tzegai verschenen. Verweerder is met voorafgaand bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

1. Namens eiseres is verzocht om nihilstelling van het griffierecht. De rechtbank oordeelt gelet op de beschikbare gegevens dat aannemelijk is dat eiseres niet over voldoende inkomsten of vermogen beschikt en niet in staat is het verschuldigde bedrag van
€170,00 te betalen. De rechtbank oordeelt daarom dat eiseres door het niet betalen van griffierecht redelijkerwijs niet in verzuim is geweest. Het beroep is ontvankelijk.
2. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2000 en de Eritrese nationaliteit te hebben. Op 30 maart 2016 heeft referente namens eiseres een mvv aangevraagd. Referente stelt de zus en tevens de pleegmoeder van eiseres te zijn. Ter onderbouwing van de aanvraag zijn de volgende documenten overgelegd:
  • een kopie van de verblijfspas van referent;
  • een originele (handgeschreven) voogdijverklaring afgegeven door de lokale overheid;
  • een originele inwonersregistratie van het gezin;
  • een toestemmingsverklaring van de biologische vader van eiseres;
  • een kopie van de identiteitskaart van de biologische vader van eiseres.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat niet aannemelijk is gemaakt dat tussen eiseres en referente sprake is van een pleegouder/kind relatie. Er zijn geen officiële documenten overgelegd. Van de overgelegde voogdijverklaring afgegeven door de lokale overheid kon de authenticiteit niet worden vastgesteld. Bovendien wordt een officiële voogdijverklaring in Eritrea afgegeven door de rechtbank en betreft het door eiseres overgelegde document daarom geen officiële voogdijverklaring. De overige overgelegde documenten en de afgelegde verklaringen zijn onvoldoende om het pleegouderschap aannemelijk te maken. Tot slot is niet gebleken dat de gezinsband tussen eiseres en haar biologische ouders is verbroken.
4. Eiseres kan zich met deze beslissing niet verenigen en voert – samengevat weergegeven – het volgende aan. Dat geen sprake is van een officiële voogdijbeschikking is gezien het feit dat eiseres en haar familie op het platteland van Eritrea woonden, niet ongebruikelijk. Wel is een verklaring van de overheid overgelegd die op de feitelijke situatie ziet, welke situatie inhield dat referente als enige voor eiseres zorgde. Het feit dat referente in haar interview op de ambassade heeft verzwegen dat zij een pleegkind heeft, komt voort uit het feit dat haar echtgenoot referente en haar biologische kinderen niet had genoemd in zijn asielaanvraag. Eiseres verwijst voorts naar een uitspraak van de rechtbank Arnhem van 14 september 2018 (AWB 17/10811) waaruit volgens haar volgt dat voor de beoordeling of sprake is van pleegouderschap niet relevant is of de feitelijke gezinsband met de biologische ouders is verbroken. De toets die moet worden aangelegd betreft de vraag of eiseres ten tijde van het vertrek van referente uit Eritrea feitelijk tot het gezin van referente behoorde. Dat is in onderhavige zaak het geval.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Bij uitspraken van 16 mei 2018 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) (ECLI:NL:RVS:2018:1508, ECLI:NL:RVS:2018:1509, ECLI:NL:RVS:2018:1637, ECLI:NL:RVS:2018:1639) heeft de Afdeling ingestemd met de nieuwe vaste gedragslijn die verweerder hanteert bij nareisaanvragen . Verweerder eist van vreemdelingen dat zij zowel officiële documenten over de gestelde identiteit als over de gestelde familierelatie overleggen en dat het – in het geval van identiteitsdocumenten – aan de vreemdeling is om met een op de persoon toegespitste verklaring aannemelijk te maken dat hij dergelijke documenten niet kan overleggen. Indien wordt gesteld dat dergelijke documenten niet kunnen worden overgelegd, betrekt verweerder ook overgelegde onofficiële documenten bij zijn beoordeling. Deze documenten kunnen aanleiding geven om aanvullend onderzoek aan te bieden. De Afdeling heeft overwogen dat voor het aanbieden van aanvullend onderzoek is vereist dat de onofficiële documenten over de gestelde familierelatie of identiteit, substantieel bewijs zijn. De lidstaten hebben een zekere beoordelingsmarge bij de beslissing of het wenselijk en noodzakelijk is om het bewijs van de gezinsband te verifiëren door middel van DNA-onderzoek of identificerende gehoren. Als verweerder een aanvraag afwijst, dient hij deugdelijk te motiveren waarom die aanvraag, gelet op de officiële en onofficiële documenten en afgelegde verklaringen, niet voor inwilliging in aanmerking komt.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 4 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:25) overweegt de rechtbank voorts dat verweerder moet beoordelen of een pleegkind voldoet aan het in artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) neergelegde vereiste dat het op het moment van de binnenkomst van de referent in Nederland tot diens gezin behoort. Aan dit vereiste wordt niet voldaan indien het pleegkind nog tot het gezin van de biologische ouders behoort. De beoordeling of een gesteld pleegkind op het moment van de binnenkomst van de desbetreffende referent in Nederland tot diens gezin behoort, is daarom onlosmakelijk verbonden met de - logischerwijs hieraan voorafgaande - beoordeling of dat pleegkind nog behoort tot het gezin van zijn biologische ouders. Hiervoor kan verweerder onder meer beoordelen of met documenten en verklaringen is gestaafd wie de biologische ouders van een gesteld pleegkind zijn en of de biologische ouders niet meer voor het gestelde pleegkind kunnen zorgen.
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een pleegouder/kind relatie tussen eiseres en referente. Niet betwist is dat geen officiële documenten ten aanzien van het pleegouderschap zijn overgelegd. Verweerder heeft voorts de overgelegde onofficiële documenten onvoldoende kunnen achten. Daartoe heeft verweerder kunnen overwegen dat de overgelegde (voogdij)verklaring een handgeschreven door de lokale administratie afgegeven verklaring betreft, die door Bureau Documenten van de IND niet op authenticiteit kon worden onderzocht. Bovendien heeft verweerder kunnen overwegen dat ook uit de vertaling van het document niet blijkt dat referente de voogdij heeft verkregen, nu in de verklaring enkel vermeld staat dat referente eiseres heeft meegenomen ter ondersteuning van het gezin. De stelling van eiseres dat moet worden gekeken naar de feitelijke situatie en dat uit de verklaring blijkt dat referent als enige voor eiseres zorgde, volgt de rechtbank dan ook niet. Dat een officiële voogdijverklaring op het platteland van Eritrea ongebruikelijk is, doet aan het vorenstaande niets af.
Verweerder heeft bovendien kunnen stellen dat ook de overige overgelegde onofficiële documenten en de afgelegde verklaringen onvoldoende zijn om het pleegouderschap aannemelijk te kunnen maken. Verweerder heeft in dit verband geen waarde hoeven hechten aan de verklaring van referent dat zij in het bezit was van een voedselkaart waarop het aantal personen van het gezin vermeld staat en daaruit blijkt dat de lokale overheid eiseres als onderdeel van het gezin beschouwde, nu zij dit document niet heeft overgelegd en voorts het aantal personen op de voedselkaart nog niets zegt over de identiteit van de tot het gezin behorende personen. Bovendien heeft verweerder mogen meewegen dat referente ten tijde van haar interview op de ambassade uitdrukkelijk heeft verklaard dat zij geen pleegkind heeft. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het feit dat referente later op deze verklaring is teruggekomen en dit verklaard heeft omdat haar echtgenoot referente en haar (biologische) kinderen niet had genoemd in zijn asielaanvraag, onvoldoende is om het pleegouderschap aannemelijk te maken.
5.3
Voorts verwijst de rechtbank naar het onder 5.1 genoemde standpunt van de Afdeling en is zij van oordeel dat de vraag of de feitelijke gezinsband met de biologische ouders is verbroken wel degelijk van belang is. Verweerder heeft in dit kader niet ten onrechte overwogen dat niet is aangetoond dat de feitelijke gezinsband tussen eiseres en haar biologische ouders is verbroken. Daartoe heeft verweerder kunnen overwegen dat beide biologische ouders nog in leven zijn en er bovendien geen sprake is van een officiële voogdijverklaring waarbij de biologische ouders de zorg voor eiseres aan referente hebben overgedragen. De gestelde omstandigheid dat eiseres sinds 2005 bij referente – en niet bij haar ouders – in huis woonde, maakt dit niet anders, nu daarmee niet uitgesloten is dat de biologische ouders die in een nabijgelegen dorp verbleven, betrokken zijn gebleven bij de opvoeding en verzorging van eiseres. In ieder geval kan dit niet aangemerkt worden als zwaarwegende omstandigheid die maakt dat het gezinsleven met de biologische ouders sindsdien moet worden geacht te zijn beëindigd. Dit geldt ook voor de enkele stelling dat de biologische ouders op dit moment hulpbehoevend zijn en niet voor eiseres kunnen zorgen. Bovendien heeft verweerder in dit verband kunnen meewegen dat blijkens de verklaringen van referente het jongere broertje van eiseres wel bij de biologische ouders verblijft en door hen wordt verzorgd. De overgelegde toestemmingsverklaring is onvoldoende om het verbreken van de gezinsband aan te nemen. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van eiseres op de uitspraak van de rechtbank Arnhem niet.
5.4
Concluderend heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het gestelde pleegouderschap tussen referente en eiseres en de verbreking van de gezinsband tussen eiseres en haar biologische ouders, niet aannemelijk is gemaakt en dat eiseres ten tijde van de inreis in Nederland niet tot het gezin van referente behoorde. Verweerder heeft dan ook op goede gronden de weigering eiseres een mvv te verlenen in bezwaar gehandhaafd.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon - Overdijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.