ECLI:NL:RBDHA:2019:7401
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese asielzoeker wegens onvoldoende bewijs van identiteit en familierechtelijke band
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2019 uitspraak gedaan in een beroep van een Eritrese asielzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De aanvraag was afgewezen omdat de eiser zijn identiteit niet aannemelijk had gemaakt met officiële documenten en er geen bewijsnood was. De rechtbank oordeelde dat de overgelegde indicatieve documenten onvoldoende substantieel waren om de identiteit van de eiser vast te stellen. De eiser had onder andere een religieuze huwelijksakte overgelegd, maar deze was na onderzoek als vals bevonden. De rechtbank concludeerde dat zonder vaststelling van de identiteit ook geen familierechtelijke band met de referente kon worden aangetoond. De rechtbank oordeelde dat de verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt had gesteld dat de overgelegde documenten niet voldoende waren om de identiteit van de eiser vast te stellen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.