ECLI:NL:RBDHA:2019:7400
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese asielzoeker op basis van onvoldoende bewijs van pleegouderschap
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Eritrese asielzoekster, had de aanvraag ingediend in het kader van nareis bij haar zus, die als referente fungeerde. De aanvraag werd afgewezen op basis van onvoldoende bewijs van pleegouderschap en de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referente.
De rechtbank oordeelde dat de overgelegde documenten, waaronder een voogdijakte en een UNHCR verblijfsdocument, niet voldoende waren om het pleegouderschap aan te tonen. De rechtbank stelde vast dat de voogdijakte niet op authenticiteit kon worden onderzocht en dat de datum van de voogdijtoewijzing na de inreis van referente in Nederland lag. Hierdoor was het niet aannemelijk dat eiseres ten tijde van de inreis van referente tot haar gezin behoorde.
Eiseres voerde aan dat de zorg voor haar was overgenomen door referente, maar de rechtbank oordeelde dat de stellingen van eiseres niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank concludeerde dat verweerder op goede gronden had besloten de aanvraag af te wijzen en dat het beroep van eiseres ongegrond was. De rechtbank wees erop dat de hoorplicht in bezwaar niet was geschonden, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs bij aanvragen voor nareis en de beoordeling van familierechtelijke relaties in het kader van het vreemdelingenrecht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.