ECLI:NL:RBDHA:2019:7313

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2019
Publicatiedatum
19 juli 2019
Zaaknummer
C-09-567488-HA ZA 19-120
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op merkrechten en bewijslevering in civiele procedure

In deze civiele procedure, die op 17 juli 2019 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, vorderde eiser, een schoenenontwerper, dat de gedaagden, een vennootschap onder firma en een vennoot, zouden worden veroordeeld tot het staken van inbreuk op zijn merkrechten. Eiser, houder van verschillende EU-beeldmerken, stelde dat de gedaagden betrokken waren bij de invoer van namaakschoenen die inbreuk maakten op zijn merkrechten. De rechtbank behandelde de bewijslevering en de vraag of de gedaagden daadwerkelijk betrokken waren bij de inbreuk. De rechtbank oordeelde dat eiser de bewijslast had om aan te tonen dat de gedaagden betrokken waren bij de invoer van de inbreukmakende goederen. De rechtbank wees op de noodzaak van bewijsvoering en de mogelijkheid voor eiser om getuigen te horen. De gedaagden betwistten hun betrokkenheid en voerden aan dat zij enkel in groente en fruit handelen. De rechtbank besloot dat eiser werd toegelaten om bewijs te leveren van de betrokkenheid van de gedaagden bij de inbreuk. Tevens werd een exhibitie-incident behandeld, waarbij de gedaagden werden bevolen inzage te geven in hun financiële administratie. De rechtbank hield verdere beslissingen aan en bepaalde dat de proceskostenveroordeling in het incident werd aangehouden tot het eindvonnis in de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Vonnis van 17 juli 2019
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/09/567488 / HA ZA 19-120
van
[eiser] ,te [plaats 1] , [land] ,
procesadvocaat: mr. J.A. Dullaart, te Naaldwijk,
behandelend advocaat: mr. J.A. Jacobi, te Amsterdam,
eiser,
TEGEN

1.de vennootschap onder firma [de VOF] , te [plaats 2] ,

2. [gedaagde sub 2] ,te [plaats 3] ,
advocaat: mr. S.A.E. Petit, te Amsterdam,
gedaagden.
Partijen worden aangeduid als [eiser] , [de VOF] en [gedaagde sub 2] . Gedaagden tezamen worden aangeduid als [de VOF cs] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure in de hoofdzaak blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 januari 2019 met producties 1 t/m 11;
  • de conclusie van antwoord van 11 maart 2019 met producties 1 t/m 6;
  • het tussenvonnis van 3 april 2019 waarbij een comparitie van partijen is bevolen,
  • de ter comparitie genomen akte van [eiser] van 21 mei 2019 met producties 12 t/m 15;
  • de ter comparitie genomen akte van [de VOF cs] van 15 mei 2019 met producties 7 t/m 9;
  • de bij brief van 31 mei 2019 ten behoeve van de comparitie toegezonden producties 10 en 11 van [de VOF cs] ,
  • de ter comparitie genomen voorwaardelijke incidentele eis ex artikel 1019a jo 843a Rvvan 5 juni 2019 van [eiser] ;
  • het proces-verbaal van comparitie van 5 juni 2019 en de opmerkingen bij dit proces-verbaal van [eiser] bij brief van 20 juni 2019.
  • de antwoordakte in het voorwaardelijk incident van 19 juni 2019 van [de VOF cs] .
1.2.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is een in [plaats 1] wonende en werkende schoenenontwerper en –maker, die zich toelegt op het ontwerpen en produceren van damesschoenen met hoge hakken. Hij ontwerpt, produceert en verkoopt daarnaast onder meer ook een sportievere lijn.
2.2.
[eiser] is houder van een aantal merkinschrijvingen voor het volgende woord-/beeldmerk:
Daaronder bevinden zich de volgende merkinschrijvingen:
- het EU-beeldmerk met registratienummer 02246080, ingeschreven op 12 juni 2002 voor
shoes and footwearin llasse 25
- het krachtens internationale registratie verkregen EU-beeldmerk met registratienummer 1026083, ingeschreven op 13 november 2009 (publicatiedatum EU 30 december 2010) voor
pouches(buideltasjes, die worden gebruikt als beschermhoezen voor schoenen) in klasse 18:
- het EU beeldmerk met registratienummer 011113586, ingeschreven op 4 januari 2013 voor onder andere
paper and cardboard, printed matterin Klasse 16;
2.3.
[eiser] is voorts houder van het krachtens internationale registratie verkregen EU-beeldmerk met registratienummer 1013915, ingeschreven op 7 september 2009 (publicatiedatum EU 16 september 2010) voor footwear except orthopaedic footwear) in klasse 25.
De onder 2.2 en 2.3 bedoelde merken worden hierna ook tezamen aangeduid als ‘de Louboutin-merken’.
2.4.
[de VOF] is gevestigd en houdt kantoor aan het adres [adres 1] . Zij staat ingeschreven in de Kamer van Koophandel als een groothandel in groente en fruit en heeft een website, waarop zij zich als zodanig presenteert. [gedaagde sub 2] is één van de drie vennoten van [de VOF] .
2.5.
Op 8 en 9 november 2018 heeft de Nederlandse douane [eiser] op de hoogte gesteld van de inbeslagname van vier partijen schoenen van in totaal 70 paar schoenen uit de sportieve lijn van [eiser] , die zij had vastgehouden vanwege een vermoeden van inbreuk. Deze vier partijen tezamen worden hierna ook aangeduid als ‘de Partijen’.
2.6.
[eiser] heeft de schoenen onderzocht en heeft vastgesteld dat het om namaak gaat. De schoenen zijn van inferieure kwaliteit en hebben andere afmetingen dan de originele schoenen van [eiser] . De schoenen zijn bovendien verpakt in beschermtasjes
die niet afkomstig zijn van [eiser] . Bovendien zitten er bij de schoenen echtheidscertificaten,
care instructions, kaartjes en schoenlabels die niet van [eiser] afkomstig zijn.
2.7.
Per e-mails van 8 en 9 november 2018 heeft [eiser] de douane geïnformeerd over het inbreukmakende karakter van de Partijen en de douane geïnstrueerd de Partijen te vernietigen. Verder heeft [eiser] nadere informatie opgevraagd bij de douane.
2.8.
De hierop door de douane verstrekte informatie hield in dat als afzenders van de Partij vermeld waren de bedrijven FuBiao (gevestigd in Hong Kong), Coqiangnor Global Expre AA Co. Ltd. (gevestigd in China) en Heze Luyou Industrial Co. Ltd (gevestigd in Hong Kong) en dat als geadresseerde vermeld was M.R.T. Store, aan het adres [adres 1] .
2.9.
Bij nader onderzoek bleek [eiser] dat M.R.T. Store noch online noch in het handelsregister van de Kamer van Koophandel te vinden is. Ook bleek dat een aantal rechtspersonen op het adres [adres 1] gevestigd was, waaronder [de VOF] .
2.10.
[eiser] heeft vervolgens React gevraagd onderzoek te doen naar (onder meer) [de VOF] . De onderzoeker van React heeft een bestelling geplaatst via de website van [de VOF] . Levering van de bestelde waren is uitgebleven.
2.11.
In het onderzoeksrapport van React van 29 november 2018 (hierna: het React-rapport) staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“Op woensdag 28 november 2018 heb ik nogmaals de genoemde nummers gebeld. Hierbij kreeg ik wel contact met een van deze bedrijven, te weten: [de VOF] . Nadat ik mobiel telefoonnummer [telefoonnummer] had gebeld werd deze beantwoordt. Ik hoorde een man “Hallo” zeggen. De man die ik aan de telefoon kreeg noemde geen naam, maar het betrof hier het telefoonnummer welke bij de Kamer van Koophandel geregistreerd stond ten name van [de VOF] , [gedaagde sub 2] . Laatstgenoemde is woonachtig aan de [adres 2] . Dien ten gevolge ga ik er van uit dat ik kennelijk de heer [gedaagde sub 2] aan de telefoon had, aangezien deze man mij verwees naar zijn vrouw en het adres waar hij woonachtig was.
Ik zei dat ik dit nummer had gekregen van een kennis en dat ik schoenen van “Louboutin” wilde kopen bij hem. Ik hoorde de man vervolgens in slecht Nederlands zeggen: “ Ja, ik heb deze schoenen. Hoeveel wil jij hebben?”. Ik zei tegen deze man dat ik één (1) paar schoenen wilde hebben en dat ik morgen tussen 17:00 en 18:00 uur langs kon komen. Ik hoorde deze man nu zeggen: “Je kunt langskomen in [plaats 4] want daar ben ik aan het werk”. Ik vroeg vervolgens of hij niet in Amsterdam schoenen had omdat dit dichterbij was. Ik hoorde deze man nu zeggen: “Kom langs op [adres 2] , mijn vrouw is thuis dan”.
Omschrijving controle:
Op Donderdag 29 november 2018, bevond ik, rapporteur, mij op het adres [adres 2]
, teneinde een proefaankoop te doen van schoenen van het merk Louboutin.
Omstreeks 17:45 uur arriveerde ik op voornoemd adres.
Ik zag dat het hier een rijtjeshuis betrof en ik zag door de deur en het raam dat er licht brandde binnen.
Nadat ik had aangebeld deed een naar schatting 35 jarige vrouw met donker haar de deur open. Ik
vertelde dat ik kwam voor Louboutin schoenen. Ik werd gevraagd binnen te komen. Eenmaal binnen
toonde de vrouw aan mij een paar zwarte sportschoenen, Ik zag dat dit geen Louboutin schoenen waren maar zwarte schoenen van het merk Cruyff. Ik vroeg aan de vrouw of zij geen Louboutin
schoenen had. Ik hoorde de vrouw zeggen: “Nee, alleen deze!”. Hierna ben ik vertrokken vanaf
voornoemd adres.
Nader contact verkoper:
Omdat de getoonde schoenen geen Louboutin schoenen waren terwijl ik wel een afspraak had gemaakt
om een paar Louboutin schoenen aan te kopen en omdat de verkoper telefonisch duidelijk had
gevraagd “hoeveel paar” ik dan had willen hebben, heb ik dezelfde avond omstreeks 18:59 en 19:08
uur een tweetal berichten gezonden per Whatsapp (zie fotobijlage). Hier kreeg ik geen enkele reactie
op.
Op vrijdag 30 november 2018 heb ik nogmaals opgebeld naar het mij bekende telefoonnummer om te
informeren naar Louboutin schoenen. Nadat de telefoon werd beantwoordt hoorde ik dezelfde stem
van de man. Ik zei tegen hem dat ik “gisterenavond” nog een Whatsapp bericht had gestuurd of hij ook nog de Louboutin schoenen voor mij had. Ik hoorde de man nu zeggen: “Nee, ik heb alleen deze
schoenen”, (de man doelde op de zwarte schoenen van het merk Cruyff).”
2.12.
Naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek van React, heeft [eiser] [de VOF] en [gedaagde sub 2] op 12 december 2018 een sommatiebrief gestuurd
2.13.
[de VOF cs] hebben niet op de sommatiebrieven gereageerd.

3.Het geschil

in de hoofdzaak

3.1.
[eiser] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
A. voor recht te verklaren dat [de VOF cs] inbreuk hebben gemaakt op de Louboutin Merken, door zonder toestemming van [eiser] , de Partijen binnen te brengen in de EU;
B. [de VOF cs] te bevelen onmiddellijk na betekening van dit vonnis elke inbreuk op de Louboutin Merken in alle lidstaten van de EU te staken en gestaakt te houden, meer in het bijzonder door zich te onthouden van het importeren, (laten) produceren, promoten, aanbieden, verkopen en/of anderszins verhandelen van schoenen en bijbehorend verpakkings- en informatiemateriaal waarop zonder toestemming van [eiser] de Louboutin Merken zijn aangebracht;
C. [de VOF cs] hoofdelijk te veroordelen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan de advocaat van [eiser] een verklaring te verstrekken, vergezeld van alle relevante documenten ter staving van die verklaring, betreffende:
a. de volledige namen en adressen van de fabrikant van de Partijen en eventuele andere inbreukmakende partijen;
b. de leverancier van de Partijen en eventuele andere inbreukmakende partijen;
c. de (beoogde) professionele klanten van de Partijen en eventuele andere inbreukmakende partijen waar de Partijen of andere partijen voor bestemd waren;
d. de inkoopprijs van de Partijen en eventuele andere inbreukmakende partijen;
e. de beoogde verkoopprijs van de Partijen en eventuele andere inbreukmakende partijen.
D. [de VOF cs] hoofdelijk te veroordelen tot het betalen van een dwangsom van
€ 5.000 voor iedere gehele of gedeeltelijke overtreding van een van de onder B en/of C gevorderde bevelen, althans – naar keuze van [eiser] – voor iedere (gedeelte van een) dag waarop een van deze bevelen geheel of gedeeltelijk wordt overtreden;
E. [de VOF cs] gezamenlijk, dan wel afzonderlijk, te veroordelen in de kosten in de zin van art. 1019h Rv [1] .
3.2.
[eiser] legt aan de vorderingen ten grondslag dat [de VOF cs] betrokken waren bij de invoer van de Partijen en dusdoende inbreuk hebben gemaakt op de Louboutin -merken, hetgeen [eiser] recht en belang geeft bij toewijzing van de vorderingen.
in het incident
3.3.
[eiser] vordert dat bij zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren incidenteel vonnis:
primair:[de VOF cs] inzage zullen verlenen aan (een gemachtigde van) [eiser] in de onder 3.4 bedoelde bescheiden, althans te bevelen dat zij inzage door (een gemachtigde van) [eiser] zullen gehengen en gedogen;
subsidiair:te bevelen dat [de VOF cs] binnen tien dagen na dit vonnis de onder 3.4 bedoelde bescheiden aan (een gemachtigde van) [eiser] zullen verstrekken;
primair en subsidiair:te bevelen dat [de VOF cs] een dwangsom van € 250 verbeuren voor iedere dag dat zij niet (volledig) aan de toe te wijzen bevelen voldoen;
een en ander met veroordeling van [de VOF cs] in de kosten van het incident.
3.4.
De incidentele vordering heeft betrekking op:
de bescheiden die de ‘financiële administratie’ vormen die door Administratiekantoor Kamp B.V. zijn gecontroleerd (waaronder fysieke en digitale) inkoop- en verkooporders die ten naam zijn gesteld van [de VOF] of die naam vermelden;
de bescheiden die niet door Administratiekantoor Kamp B.V. zijn gecontroleerd en betrekking hebben op de handel die [de VOF cs] drijven, waaronder:
 (fysieke en/of digitale) verkooporders voor de periode 29 maart 2018 tot 18 januari 2019, ongeacht of die ten naam zijn gesteld van [de VOF] of die naam vermelden;
 (fysieke en/of digitale) inkooporders voor de periode 29 maart 2018 tot 18 januari 2019, ongeacht of die ten naam zijn gesteld van [de VOF] of die naam vermelden;
de zoekresultaten die gegenereerd worden door de onder [de VOF cs] berustende gegevensdragers (waaronder computers, laptops, mobiele telefoons en tablets) op de zoektermen: schoenen, sneakers, shoes, MRT STORE, Fubia, Coquiangnor Global Expre AA Co. Ltd., Heze Luyou Industrial Co. Ltd., Louboutin, Gucci, Trademark of trade mark, China en Hong Kong.
3.5.
[eiser] stelt de incidentele vordering in voor het geval de rechtbank in de hoofdzaak mocht oordelen dat de bewijslast van betrokkenheid van [de VOF cs] bij de inbreuk op de Louboutin-merken op [eiser] rust, en niet, zoals [eiser] , betoogt op [de VOF] cs.
3.6.
[eiser] stelt dat hij (ten behoeve van het door hem te leveren bewijs) rechtmatig belang heeft om te kunnen vaststellen of [de VOF] cs daadwerkelijk in groente en fruit handelt of als dekmantel fungeert voor een handel in namaakproducten.
in de hoofdzaak en in het incident
3.7.
[de VOF cs] voeren gemotiveerd verweer.
3.8.
Voor zover hier van belang worden de standpunten van partijen hierna besproken.

4.De beoordeling

Bevoegdheid

4.1.
Nu [de VOF] in Nederland is gevestigd en [gedaagde sub 2] in Nederland woont, is de rechtbank op grond van artikel 123, 124 onder a en 125 van de UMVo [2] in combinatie met artikel 3 van de Uitvoeringswet E.G.-verordening inzake het Gemeenschapsmerk bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen van [eiser] .
in de hoofdzaak
4.2.
Niet in geschil is dat de Partijen inbreukmakende namaakgoederen betreffen, die inbreuk maken op de Louboutin-merken. Het geschil gaat over de vraag of [de VOF cs] betrokken zijn bij de invoer van de Partijen. [de VOF cs] betwisten dit en voeren aan dat [eiser] de verkeerde partijen heeft aangesproken.
4.3.
Om de vorderingen te kunnen toewijzen, is vereist dat komt vast te staan dat [de VOF cs] betrokken waren bij de invoer van de Partijen, waarvan vaststaat dat die inbreuk maken op de Louboutin-merken. [eiser] kan niet worden gevolgd in zijn betoog dat, nu de inbreuk vaststaat, de betwisting van [de VOF cs] van hun betrokkenheid bij de invoer van de Partijen, een door [de VOF cs] te bewijzen bevrijdend verweer is. [eiser] , die zich ten aanzien van [de VOF cs] op het rechtsgevolg beroept van de inbreuk op de Louboutin -merken, draagt ook de bewijslast van de aan de vorderingen ten grondslag gelegde betrokkenheid daarbij van [de VOF cs] .
4.4.
De rechtbank zal nu de door [eiser] gestelde betrokkenheid van [de VOF cs] bezien, aan de hand van de vaststaande feiten, de standpunten van partijen en de voorhanden bewijsmiddelen.
4.5.
Vaststaat dat de Partijen bestemd waren om geleverd te worden op het adres [adres 1] . [de VOF] is daar gevestigd en houdt daar kantoor. [de VOF cs] hebben onweersproken toegelicht dat het pand waarin [de VOF] kantoor houdt een gedeelde ingang heeft. De ingang van het bedrijf van [de VOF] is aan het eind van een gang gelegen. In die gang loopt ook een trap omhoog naar de hoger gelegen verdiepingen, met verschillende appartementen. De bovengelegen verdiepingen van het pand zijn bewoond. Het pand behoort in eigendom toe aan de heer [A] , die de bedrijfsruimtes en de appartementen verhuurt. Vaststaat voorts dat volgens het handelsregister van de Kamer van Koophandel nog vier andere bedrijven zijn gevestigd op dit adres, LRS Infra, Marius Infra, Ionut Infra en Monur, en dat er op hetzelfde kadastrale nummer twee adressen zijn, [adres 1] en [adres 1a] . [de VOF cs] hebben te kennen gegeven niet bekend te zijn met deze bedrijven. Zij betwisten voorts bekend te zijn met de geadresseerde van de Partijen, M.R.T. Store en de onder 2.8 bedoelde afzenders van de Partijen. [de VOF cs] betwisten dat zij de beoogd ontvangers van de Partijen zijn. Zij opperen dat het adres verkeerd kan zijn doorgegeven of verwerkt en achten het zeer wel mogelijk en aannemelijk dat een van de andere bedrijven in het pand [adres 1] dan wel een van de huurders die dat pand bewoont de bestellingen heeft gedaan.
4.6.
Gezien deze gemotiveerde betwisting van [de VOF cs] kan uit de omstandigheid dat [de VOF] is gevestigd en kantoor houdt op het adres [adres 1] niet worden afgeleid dat de Partijen voor haar of [gedaagde sub 2] bestemd waren. Dat geldt temeer nu vaststaat dat het pand door derden wordt gebruikt en bewoond. Niet uitgesloten kan worden dat de Partijen voor één van deze derden bestemd was. [eiser] , op wiens weg dat ligt, heeft hierover niets gesteld. Hij heeft volstaan met pogingen telefonisch in contact te komen met de andere bedrijven die volgens het handelsregister van de Kamer van Koophandel op hetzelfde adres als [de VOF] zijn gevestigd.
4.7.
Vaststaat dat de bestelling van de React-onderzoeker via de website van [de VOF] niet heeft geleid tot levering van de bestelde waren. [eiser] verbindt hieraan de conclusie dat [de VOF] niet werkelijk handelt in groente en fruit, maar als dekmantel fungeert voor een handel in namaakproducten.
4.8.
[de VOF cs] voeren aan dat zij alleen in groente en fruit handelen. Zij hebben een schriftelijke verklaring van Administratiekantoor Kamp B.V. in het geding gebracht, waarin staat dat hij na het verwerken van de financiële administratie van [de VOF] kan concluderen dat er een sluitende administratie aanwezig is en dat er geen inkopen zijn gedaan van schoenen in China. Volgens deze verklaring is aan de administratie te zien dat [de VOF] ‘voor 100% in groente en fruit aan handelaren’ handelt.
4.9.
Verder hebben [de VOF cs] aangevoerd dat het ‘pure pech’ is dat de bestelling via de website niet is gelukt. Zij hebben toegelicht dat de website niet actief wordt gebruikt en dat orders in de regel via WhatsApp gaan. Tijdens de comparitie van partijen heeft [gedaagde sub 2] desgevraagd WhatsApp berichten op zijn telefoon aan de rechtbank laten zien. Daarbij waren verschillende groente- en fruitbestellingen te zien, echter geen bestellingen uit november 2018.
4.10.
Gezien het voorgaande kan niet worden volgehouden dat [de VOF] niet werkelijk in groente en fruit handelt. Dit sluit echter niet uit dat [de VOF] (ook) betrokken was bij de invoer van de Partijen. Hetzelfde geldt voor [gedaagde sub 2] .
4.11.
[eiser] wijst voorts op het telefonisch contact tussen de onderzoeker van React en [gedaagde sub 2] , waarvan verslag is gedaan in het React-rapport. [de VOF cs] betogen dat niet veel waarde kan worden gehecht aan dit telefonisch contact. In dit verband is relevant dat [gedaagde sub 2] afkomstig is uit Egypte en – naar niet ter discussie staat – de Nederlandse taal niet heel goed beheerst. [gedaagde sub 2] voert aan dat hij de onderzoeker niet goed kon verstaan. [de VOF cs] hebben uiteengezet dat [gedaagde sub 2] geen schoenen van Louboutin had, maar dat hij wel een ander paar schoenen op Marktplaats te koop had aangeboden waar hij graag vanaf wilde. Toen de React-onderzoeker hem vroeg naar de Louboutin schoenen, heeft [gedaagde sub 2] daarom geantwoord dat hij schoenen had. [de VOF cs] voeren aan dat als [gedaagde sub 2] al heeft gezegd dat hij “deze” schoenen had, hij daarbij doelde op de schoenen die hij te koop had aangeboden op Marktplaats. [de VOF cs] benadrukken dat [gedaagde sub 2] slecht Nederlands spreekt en dat woorden als “die”, “dat”, “dit”, “deze”, “de”, “het” en “een” ‘een uitdaging’ voor hem zijn. In dat licht bezien heeft [gedaagde sub 2] volgens [de VOF cs] met zijn vraag aan de React-onderzoeker “Hoeveel wil jij hebben?” daarnaast bedoeld voor hoeveel geld de vermeende koper de schoenen van [gedaagde sub 2] wilde overnemen. Omdat [gedaagde sub 2] van de schoenen af wilde, heeft hij een afspraak gemaakt met de React-onderzoeker, aldus [de VOF cs] .
4.12.
Gezien deze gemotiveerde betwisting kan bij deze stand van zaken niet worden uitgegaan van de juistheid van de weergave van het telefoongesprek in het React-rapport. Dat wordt niet anders door het feit dat – naar [eiser] met juistheid opmerkt – [de VOF cs] verschillende verklaringen geven voor de herkomst van de door [gedaagde sub 2] te koop aangeboden Cruyff-schoenen. In de conclusie van antwoord staat dat [gedaagde sub 2] deze heeft gekocht van [X] , die de schoenen heeft gekocht en opgehaald op de [adres 3] bij een man van wie hij de naam niet meer weet. Volgens de concluise van antwoord heeft [gedaagde sub 2] de schoenen van [X] gekocht voor € 30 en ze te koop aangeboden op Marktplaats, omdat deze schoenen hem toch niet goed bevielen.
4.13.
In de door [de VOF cs] overgelegde schriftelijke verklaring van [X] staat echter dat [X] samen met [gedaagde sub 2] op Marktplaats heeft gekeken en daar een paar schoenen van het merk Cruyff zag, die hij mooi vond. De schoenen waren echter niet zijn maat, maar wel die van [gedaagde sub 2] , aan wie [X] heeft gevraagd of hij de schoenen mooi vond. Toen bleek dat dat zo was, heeft [X] de schoenen voor [gedaagde sub 2] opgehaald op het adres [adres 3] bij een man waarvan hij de naam niet meer weet. Toen [gedaagde sub 2] te kennen gaf dat hij de schoenen niet fijn of mooi vond en ze niet meer wilde hebben, heeft [X] de schoenen op Marktplaats aangeboden, met vermelding van het telefoonnummer van [gedaagde sub 2] , zodat de eventuele koper van de schoenen, deze direct bij [gedaagde sub 2] kon ophalen.
4.14.
Dit door [eiser] gesignaleerde ‘schuiven’ ten aanzien van de herkomst van de Cruyff-schoenen, is geen reden om het verweer van [de VOF cs] zonder meer als ongeloofwaardig ter zijde te schuiven. Mede gezien dit ‘schuiven’ bestaat echter evenmin grond om zonder meer uit te gaan van de juistheid van hetgeen [de VOF cs] aanvoeren. Dit geldt temeer nu verder geen bewijs is bijgebracht van de Marktplaats-advertentie waarnaar zij verwijzen.
4.15.
[eiser] hecht verder waarde aan de omstandigheid dat [de VOF cs] niet hebben gereageerd op de sommatie van [eiser] . [de VOF cs] voeren aan dat [gedaagde sub 2] en andere vennoten van [de VOF] , die uit Syrië en Egypte komen, niet meteen hebben gereageerd omdat zij de inhoud en strekking van de sommaties niet goed begrepen en zij niet bekend waren met M.R.T. Store. Zij gingen naar hun zeggen ervan uit dat de brieven verkeerd geadresseerd waren.
4.16.
Tot slot merkt [eiser] op dat hij van React heeft gehoord dat één van de klanten van React, Gucci, een melding heeft gekregen van de Nederlandse douane met betrekking tot een partij namaakschoenen die eveneens bestemd was voor M.R.T. Store. Gucci heeft ook een sommatiebrief naar [de VOF] gestuurd. Nu [de VOF cs] betwisten dat zij betrokken zijn bij de invoer van deze partij namaakschoenen, kan niet ervan uitgegaan worden dat zij daar iets mee te maken hebben.
4.17.
De hiervoor besproken onderbouwing van de gestelde betrokkenheid bij de invoer van de Partij door [eiser] komt neer op het betoog dat het niet anders kan dan dat [de VOF] en/of [gedaagde sub 2] betrokken zijn/is bij de invoer van de Partij. Naar [de VOF cs] met juistheid opmerken, kan zo’n betoog speculatief zijn. Als uit de feiten en omstandigheden echter inderdaad volgt dat het niet anders kan, kan zo’n betoog echter wel grond zijn om de stelling als vaststaand aan te nemen of voorshands uit te gaan van de juistheid daarvan. In dit geval laten de vaststaande feiten en omstandigheden echter teveel ruimte voor een andere dan de door [eiser] voorgestane lezing, bijvoorbeeld dat de Partijen bestemd waren voor één van de derden die het pand aan de [adres 1] gebruikt of bewoont. Bij deze stand van zaken kan dus niet als vaststaand worden aangenomen dat [de VOF cs] betrokken waren bij de invoer van de Partijen. Evenmin kan dit voorshands als vaststaand worden aangenomen. Hoewel niet kan worden uitgesloten, dat hier – zoals [de VOF cs] betogen – sprake is van een misverstand en een ongelukkige samenloop van omstandigheden, kan daar bij deze stand van zaken ook niet van worden uitgegaan. De mogelijkheid bestaat immers dat de Partij wél voor [de VOF] en/of [gedaagde sub 2] bestemd was en dat [de VOF] zich niet louter bezighoudt met handel in groente en fruit. Dit een en ander leidt ertoe dat [eiser] wordt toegelaten de door hem gestelde betrokkenheid van [de VOF cs] bij invoer van de Partijen te bewijzen.
4.18.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
in het incident
4.19.
Gezien de beoordeling in de hoofdzaak is de voorwaarde waaronder het exhibitie-incident is ingesteld, vervuld.
4.20.
Artikel 1019a lid 1 Rv bepaalt dat een verbintenis uit onrechtmatige daad wegens inbreuk op een recht van intellectuele eigendom geldt als een rechtsbetrekking als bedoeld in art. 843a lid 1 Rv. Artikel 843a lid 1 Rv bepaalt dat hij die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarbij hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden tot zijn beschikking of onder zijn berusting heeft.
4.21.
Partijen twisten of is voldaan aan het vereiste van het bestaan van een rechtsbetrekking als bedoeld in art. 1019a Rv in verbinding met art. 843a Rv. Degene die inzage, afgifte of uittreksel van bewijsmateriaal verlangt dient dan zodanige feiten en omstandigheden te stellen en met reeds voorhanden bewijsmateriaal te onderbouwen dat voldoende aannemelijk is dat inbreuk op een recht van intellectuele eigendom is of dreigt te worden gemaakt. De vraag wat in het kader van een vordering uit hoofde van art.1019a Rv als een ‘voldoende’ mate van aannemelijkheid kan worden beschouwd, kan niet in algemene zin worden beantwoord. Het komt daarbij aan op een waardering van de stellingen en verweren van partijen en de overtuigingskracht van het eventueel reeds overgelegde bewijsmateriaal. [3]
4.22.
De beoordeling in de hoofdzaak van het reeds overgelegde bewijsmateriaal en de standpunten van partijen leidt tot de conclusie dat sprake is van voldoende aannemelijkheid van betrokkenheid bij invoer van de Partijen van [de VOF cs] . Redengevend zijn in het bijzonder de omstandigheden dat [de VOF] is gevestigd en kantoor houdt op het beoogd leveradres van de Partijen, dat niet kan worden uitgesloten dat [de VOF] zich niet alleen met handel in groente en fruit bezighoudt en de onduidelijkheid over de mogelijke betrokkenheid van [gedaagde sub 2] bij het aanbieden van Louboutin schoenen, terwijl niet zonder meer kan worden aangenomen dat – zoals [de VOF cs] betogen – sprake is van een misverstand en een ongelukkige samenloop van omstandigheden.
4.23.
Nu het incident is ingesteld met het oog op bewijslevering door [eiser] van betrokkenheid van [de VOF cs] bij de invoer van de Partijen, is de voor de exhibitie relevante rechtsbetrekking beperkt tot de onrechtmatige daad, bestaande uit de invoer in de EER van de inbreukmakende Partijen. Er is geen grond gesteld of gebleken voor een ruimer omschreven rechtsbetrekking.
4.24.
[de VOF cs] hebben te kennen gegeven dat zij – als de rechtbank dat nodig acht – willen meewerken aan een onderzoek door inzage in hun administratie te geven. Deze opmerking ziet op de in 3.4 onder a. en b. genoemde bescheiden. Nu ten aanzien daarvan is voldaan aan vereiste van het bestaan van een rechtsbetrekking en de andere eisen voor toewijzing van deze vordering tussen partijen niet ter discussie staan, zal de rechtbank de vordering tot inzage van de onder a. en b. bedoelde bescheiden toewijzen. Om praktische redenen zal de termijn waarbinnen inzage moet zijn verleend worden bepaald op een maand na de datum van betekening van dit vonnis.
4.25.
De rechtbank gaat voorbij aan het verzet van [de VOF cs] tegen oplegging van de gevorderde dwangsom. [de VOF cs] zullen daarvan geen nadeel ondervinden als zij – zoals ze zeggen te willen doen – zullen meewerken aan inzage van de onder a. en b. bedoelde bescheiden, terwijl dit voor [eiser] wel een stok achter de deur geeft voor het geval het onverhoopt anders loopt. Wel zullen de dwangsommen worden gemaximeerd, zoals in het dictum vermeld.
4.26.
Met [de VOF cs] is de rechtbank van oordeel dat toewijzing van de vorderingen (zowel primair als subsidiair) ten aanzien van het onder 3.4 sub c. gevorderde, strekken tot een niet onder artikel 1019a jo 843a Rv toegestane
fishing expedition,nu het gaat om zoekresultaten in ‘de gegevensdagers’, zonder enige beperking in een (soort) programma’s of bestanden met groot aantal, deels zeer ruim geformuleerde en/of generieke zoektermen. In zoverre worden de vorderingen afgewezen.
4.27.
De proceskostenveroordeling in het incident wordt aangehouden tot het eindvonnis in de hoofdzaak.

5.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
5.1.
beveelt [de VOF cs] binnen een maand na betekening van dit vonnis aan (een gemachtigde van) [eiser] inzage te verlenen in:
a. de bescheiden die de ‘financiële administratie’ vormen die door Administratiekantoor Kamp B.V. zijn gecontroleerd (waaronder fysieke en digitale) inkoop- en verkooporders die ten naam zijn gesteld van [de VOF] of die naam vermelden;
b. de bescheiden die niet door Administratiekantoor Kamp B.V. zijn gecontroleerd en betrekking hebben op de handel die [de VOF cs] drijven, waaronder:
- (fysieke en/of digitale) verkooporders voor de periode 29 maart 2018 tot 18 januari 2019, ongeacht of die ten naam zijn gesteld van [de VOF] of die naam vermelden;
- (fysieke en/of digitale) inkooporders voor de periode 29 maart 2018 tot 18 januari 2019, ongeacht of die ten naam zijn gesteld van [de VOF] of die naam vermelden;
5.2.
veroordeelt [de VOF] en/of [gedaagde sub 2] voor iedere dag dat hij/zij niet (volledig) aan het onder 5.1 bedoelde bevel voldoet, aan [eiser] te betalen een dwangsom van € 250,- per dag (een gedeelte van een dag tot een hele gerekend), met een maximum van € 50.000,-;
5.3.
houdt de proceskostenveroordeling in het incident aan tot het eindvonnis in de hoofdzaak;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in de hoofdzaak
5.5.
laat [eiser] toe te bewijzen dat [de VOF] en/of [gedaagde sub 2] betrokken is/zijn bij invoer van de Partijen;
5.6.
bepaalt dat, indien [eiser] het bewijs door middel van getuigen wil leveren, deze zullen worden gehoord door mr. L. Alwin op een door haar te bepalen dag en uur in een van de zalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag;
5.7.
bepaalt dat de advocaten van [eiser] en van [de VOF cs] binnen drie maanden na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank - ter attentie van de griffie van de sector civiel - opgave zullen doen van de verhinderdata van alle betrokkenen voor een periode van negen maanden na heden, waarna dag en uur voor de verhoren zal worden bepaald;
5.8.
bepaalt dat, indien [eiser] het bewijs niet door getuigen wil leveren maar door overlegging van bewijsstukken en/of door een ander bewijsmiddel, hij dit binnen drie maanden na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank – ter attentie van de griffie van de sector civiel – en aan de wederpartij moet opgeven;
5.9.
bepaalt dat alle partijen – indien zij dat wensen – uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;
5.10.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Alwin en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2019.

Voetnoten

1.Wetboek van burgerlijke rechtsvordering.
2.Verordening (EU) nr. 2017/1001 van het Europees parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk (codificatie), zoals geldend vanaf 1 oktober 2017.
3.Verg. HR 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3304, (AIB/Novisem)