ECLI:NL:RBDHA:2019:7311

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2019
Publicatiedatum
19 juli 2019
Zaaknummer
09/817083-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en openlijke geweldpleging door een groep vrienden in Den Haag

Op 19 juli 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 26 maart 2019 in Den Haag, waar de verdachte samen met een groep vrienden twee jongens heeft aangevallen. Tijdens de vechtpartij heeft de verdachte een van de slachtoffers, terwijl deze op de grond lag, meermalen tegen het hoofd geschopt. Dit excessieve geweld had ernstige gevolgen kunnen hebben, en de rechtbank oordeelde dat alleen een gevangenisstraf passend was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging nam. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld, waarbij schadevergoeding werd toegewezen voor immateriële schade en andere kosten, maar sommige vorderingen werden afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsmisdrijven en de noodzaak van een stevige reactie vanuit de rechtspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/817083-19
Datum uitspraak: 19 juli 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1999 in [geboorteplaats] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
op dit moment gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 5 juli 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A. Fikenscher en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. N.R. Riedijk naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is en laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 maart 2019 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet:
  • (meermalen) met geschoeide voet(en) heeft geschopt tegen het hoofd terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag en/of
  • (meermalen) heeft geschopt tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] , terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 maart 2019 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
  • (meermalen) heeft gestompt en/of heeft geslagen tegen het hoofd en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
  • met kracht een opgetrokken knie heeft gestoten tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] (waardoor/waarna die [slachtoffer 1] op de grond is gevallen) en/of
  • (meermalen) met geschoeide voet(en) heeft geschopt tegen het hoofd, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag en/of
  • (meermalen) heeft geschopt tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] , terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 maart 2019 te ’s-Gravenhage openlijk, te weten, op/aan de openbare weg, te weten [adres 1] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 1] door
  • (meermalen) die [slachtoffer 1] tegen zijn hoofd en/of tegen zijn lichaam te slaan en/of te stompen en/of
  • die [slachtoffer 1] met kracht met opgetrokken knie tegen het lichaam te stoten (waardoor althans waarna die [slachtoffer 1] op de grond is gevallen) en/of
  • die [slachtoffer 1] (meermalen) tegen zijn hoofd en/of tegen zijn lichaam te schoppen(terwijl hij op de grond lag);
2.
hij op of omstreeks 26 maart 2019 te ’s-Gravenhage openlijk, te weten, op/aan [adres 1] , in elk geval op of aan de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] door die [slachtoffer 2] (meermalen) te slaan en/of te schoppen tegen/op het been en/of de rug en/of de borst, althans het lichaam en/of tegen/in het gezicht;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 26 maart 2019 is op [adres 1] in Den Haag een vechtpartij geweest, waarbij de verdachte betrokken is geweest. De vragen die voorliggen zijn wat de rol van de verdachte is geweest en hoe zijn handelen gekwalificeerd dient te worden.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde bepleit, omdat de verdachte niet gericht tegen het hoofd van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) heeft geschopt. Ook is geen sprake van voorwaardelijk opzet op de dood, omdat de vereiste bewuste aanvaarding van het gevolg ontbreekt.
Verder is vrijspraak van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde bepleit, omdat de ten laste gelegde handelingen geen poging tot zware mishandeling opleveren.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit is vrijspraak bepleit, omdat de verdachte dit slachtoffer niet heeft geschopt of geslagen.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Bewijsmiddelen feiten 1 primair en 2
[slachtoffer 1] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij op 26 maart 2019 voor de hoofdingang van [adres 2] stond (de rechtbank begrijpt: in Den Haag). [slachtoffer 1] en zijn vriend [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) werden ineens omsingeld door een groepje jongens. [slachtoffer 1] is voor [slachtoffer 2] gaan staan en kreeg als eerste een vuistslag op zijn achterhoofd. Toen [slachtoffer 1] zich omdraaide kreeg hij klappen van alle [2] kanten en viel hij op de grond. Hij werd hard geslagen en geschopt op zijn lichaam en tegen zijn hoofd. [3]
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op 26 maart 2019 bij [adres 2] was en dat hij werd aangevallen door een groep jongens. Zijn vriend [slachtoffer 1] beschermde hem en werd van achteren aangevallen, waardoor hij op de grond viel. [slachtoffer 1] werd vervolgens geslagen en geschopt. Hij werd ook op zijn hoofd geschopt. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij ook zelf klappen heeft gehad van de groep jongens, waardoor hij letsel heeft aan zijn been, borst en rug. [4]
[getuige] heeft verklaard dat hij op 26 maart 2019 voor [adres 2] een groepje jongens zag ruzie maken. [5] Op enig moment werd één jongen naar de grond gewerkt en ongeveer 4 of 5 man begon op deze jongen in te slaan en te trappen. De jongen op de grond werd meerdere malen tegen zijn hoofd en tegen zijn lichaam geslagen en getrapt. [6]
[naam 1] , [naam 2] en [naam 3] (HTM-controleurs) hebben verklaard dat zij een vechtpartij zagen en dat er één jongen op de grond viel. Een jongen met witte schoenen en een wit petje schopte met een aanloop en met veel kracht tegen het hoofd van de jongen die op de grond lag. [naam 2] en [naam 3] hebben verklaard dat het leek alsof de jongen een voetbal wegschopte. Het hoofd van de jongen op de grond maakte door de schop een harde beweging naar voren, aldus [naam 1] . [7]
Op camerabeelden van 26 maart 2019 is een groep van vijf mannen te zien op [adres 1] , waaronder een jongen met een witte pet en witte schoenen ( [verdachte] ) en een jongen met een zware jas met capuchon over het hoofd en witte schoenen ( [medeverdachte] , hierna: [medeverdachte] ). [8] Op de camerabeelden is te zien dat [slachtoffer 2] meerdere klappen krijgt van de groep jongens, waaronder ook van de verdachte. [9] Verder is te zien dat [slachtoffer 1] ten val komt [10] en dat hij tegen het hoofd wordt geschopt door [verdachte] . Vervolgens krijgt [slachtoffer 1] een trap tegen het hoofd van [medeverdachte] en als laatste trapt [verdachte] nog tegen het hoofd van [slachtoffer 1] . [11]
Bewijsoverwegingen feit 1 primair
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij naar het gevecht toe rende om het te stoppen en dat zijn been toen het hoofd van het slachtoffer heeft geraakt. Het was niet zijn bedoeling hem te schoppen of pijn te doen.
De rechtbank schuift de verklaring van de verdachte terzijde, omdat uit de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte het slachtoffer tot twee keer toe tegen het hoofd heeft geschopt.
De rechtbank is van oordeel dat daarbij sprake is geweest van medeplegen. De aangever is in het gevecht eerst door [verdachte] tegen het hoofd geschopt, vervolgens door de [medeverdachte] en daarna nog een keer door [verdachte] . Zij hebben om de beurt tegen het hoofd van het slachtoffer getrapt, zagen dat van elkaar en hebben elkaar daarin bevestigd. Alle handelingen waren in dezelfde korte vechtpartij gericht tegen hetzelfde slachtoffer. Daarmee is gebleken van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte] .
De rechtbank is voorts, anders dan de verdediging, van oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De verdachte heeft met een aanloop en met kracht met geschoeide voet tegen het hoofd van het slachtoffer geschopt en ook de [medeverdachte] heeft met kracht met geschoeide voet tegen het hoofd van het slachtoffer geschopt, terwijl het slachtoffer op de grond zat/lag. Vervolgens heeft de verdachte het slachtoffer nogmaals een flinke trap tegen het hoofd gegeven. Zijn lezing dat hij al rennend per ongeluk tegen het hoofd is gelopen, is in strijd met de verklaringen van de getuigen en de door de politie bekeken camerabeelden en laat zich ook moeilijk verenigen met een tweede gerichte trap tegen het hoofd. De rechtbank acht de kans op overlijden door het meerdere malen schoppen tegen het hoofd, terwijl het slachtoffer zich in een weerloze positie bevindt, aanmerkelijk. Het hoofd is een bij uitstek kwetsbaar en vitaal deel van het lichaam. Het is een algemene ervaringsregel dat het hoofd dusdanig kwetsbaar is dat, indien daartegen wordt geschopt, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood van het slachtoffer tot gevolg heeft. Naar het oordeel van de rechtbank dienen de gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm te worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van het slachtoffer, dat het – behoudens contra-indicaties, waarvan hier niet is gebleken – niet anders kan zijn dan dat zij de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust hebben aanvaard. Dat het letsel van het slachtoffer achteraf blijkt mee te vallen doet daaraan niet af.
Op grond van dit alles is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op het [slachtoffer 1] .
Bewijsoverwegingen feit 2
De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van het in vereniging plegen van geweld door de verdachte en zijn groep vrienden. Zij hebben blijkens de hierboven beschreven bewijsmiddelen gezamenlijk geweld gebruikt tegen het [slachtoffer 2] . Voor de rechtbank staat vast dat de verdachte door zijn handelen opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. De rechtbank acht het ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 26 maart 2019 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met geschoeide voet heeft geschopt tegen het hoofd, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 26 maart 2019 te ’s-Gravenhage openlijk, te weten op [adres 1] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] , door die [slachtoffer 2] meermalen te slaan en tegen het been en de rug en de borst.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de straf gelijk te stellen aan de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. De verdachte heeft – met een groep vrienden – twee jongens aangevallen en afgetuigd, waarbij hij de confrontatie heeft opgezocht en nota bene de eerste klap heeft gegeven. In het gevecht heeft hij één van de slachtoffers, terwijl die op de grond zat en geen bedreiging meer vormde, met een aanloop tegen het hoofd geschopt, “alsof hij een voetbal wegschopte”. Een van zijn vrienden heeft het slachtoffer vervolgens ook een schop tegen het hoofd gegeven, waarna de verdachte het slachtoffer nogmaals tegen het hoofd heeft geschopt. Het gepleegde excessieve geweld had gemakkelijk een fatale afloop kunnen hebben. Dat het slachtoffer slechts licht letsel heeft opgelopen is een gelukkige omstandigheid die niet aan de verdachte te danken is. Daarnaast draagt dergelijk zinloos geweld – gepleegd op klaarlichte dag op een drukke openbare plek – bij aan gevoelens van onveiligheid en onbehagen onder burgers. Een getuige heeft nog een moedige poging gedaan geweld te voorkomen. De verdachte heeft zich daarvan, ook na een moment van betrekkelijke rust in de vechtpartij, werkelijk niets aangetrokken. Ook dat wordt hem zwaar aangerekend.
Dat verdachte nadat hij twee trappen tegen het hoofd gaf even de tijd nam om zijn schoen schoon te maken, omdat die schoenen – zoals hij ter zitting verklaarde – zo snel vies worden, getuigt van het ontbreken van elk inzicht in de ernst van zijn gewelddadige gedrag. Dat hij zich op geen enkele wijze om het slachtoffer heeft bekommerd onderstreept die ernst. Beveiliging van de maatschappij is dan ook een belangrijke grond voor de op te leggen straf.
De rechtbank heeft gelet op het (blanco) uittreksel Justitiële Documentatie betreffende de verdachte van 28 maart 2019. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het Europese uittreksel Justitiële Documentatie van 25 juni 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor geweldsfeiten.
Bij de bepaling van de zwaarte van de strafoplegging houdt de rechtbank ten slotte rekening met de straffen die in soortgelijke zaken doorgaans worden opgelegd.
Op grond van de aard en de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat alleen een gevangenisstraf een passende sanctie is. Een ernstig feit als onder 1 primair bewezenverklaard, rechtvaardigt een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 1] (slachtoffer feit 1) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding van € 19.287,63. Dit bedrag bestaat uit het volgende:
  • € 17.175,- voor kosten studievertraging;
  • € 284,30 voor een ring en horloge;
  • € 1.064,33 aan gederfde inkomsten
  • € 385,- voor eigen risico (zorgverzekering);
  • € 800,- aan immateriële schade.
[slachtoffer 2] (slachtoffer feit 2) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding van € 17.625,-. Dit bedrag bestaat uit € 17.175,- voor studievertraging en € 450,- immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard ten aanzien van de posten kosten studievertraging ( [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ), gederfde inkomsten en de ring (alleen [slachtoffer 1] ). De overige posten (horloge, eigen risico en immateriële schade) acht de officier van justitie toewijsbaar, met de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] op het volgende standpunt gesteld:
  • niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij ten aanzien van de kosten studievertraging, ring en gederfde inkomsten;
  • referte ten aanzien van het horloge, het eigen risico en de immateriële schade.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, gelet op de door de verdediging bepleite vrijspraak.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [slachtoffer 1]
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de kosten studievertraging, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat niet blijkt dat de schade reeds geleden is en onvoldoende duidelijk is of de schade in de toekomst zal worden geleden.
Voor zover de vordering betrekking heeft op het horloge, zal de rechtbank de schade deels toewijzen. Vast staat dat de benadeelde partij deze schade – krassen op het horloge – heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit. De rechtbank begroot de schade op een bedrag van € 25,- en wijst dit deel van de vordering voor het overige af.
Voor zover de vordering betrekking heeft op de ring, zal de rechtbank dit deel van de vordering afwijzen. Het bestaan van de gestelde schade, op zich een kwestie van eenvoudige aard, is onvoldoende onderbouwd.
Voor zover de vordering betrekking heeft op gederfde inkomsten, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat de gestelde schade onvoldoende onderbouwd is. Aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting voor nadere onderbouwing zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij wordt daarom voor dit deel niet-ontvankelijk verklaard en kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op het eigen risico, dit deel van de vordering toewijzen. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit, is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij en door de verdachte niet betwist. De rechtbank zal het bedrag van € 385,- toewijzen.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank het gevraagde bedrag van € 800,- toewijzen, nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit. Het gevraagde bedrag is redelijk en toewijsbaar, gelet op de gevolgen die het feit voor de benadeelde partij heeft gehad.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.210,-. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen met ingang van 26 maart 2019, omdat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, indien en voor zover een van de mededaders de benadeelde partij betaalt, in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting is bevrijd.
Nu de verdachte voor het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.210,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 maart 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] .
De vordering van [slachtoffer 2]
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de kosten studievertraging, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat niet blijkt dat de schade reeds geleden is en onvoldoende duidelijk is of de schade in de toekomst zal worden geleden.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank het gevraagde bedrag van € 450,- toewijzen, nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit. Het gevraagde bedrag is redelijk en toewijsbaar, gelet op de gevolgen die het feit voor de benadeelde partij heeft gehad.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 450,-. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen met ingang van 26 maart 2019, omdat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, indien en voor zover een van de mededaders de benadeelde partij betaalt, in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting is bevrijd.
Nu de verdachte voor het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 450,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 maart 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
medeplegen van poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
24(
vierentwintig)
maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 1] , een bedrag van € 1.210,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 26 maart 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] met betrekking tot de kosten studievertraging en gederfde inkomsten niet-ontvankelijk is in dat deel van de vordering en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.210,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 maart 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 22 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader(s) opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 2] , een bedrag van € 450,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 26 maart 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat de vordering van [slachtoffer 2] voor het overige deel niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 450,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 maart 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 9 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader(s) opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H.M. Smelt, voorzitter,
mr. F.A.M. Veraart, rechter,
mr. A.J. Japenga, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.M. van de Kamp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 juli 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer P1500-2019080480, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-centrum, districtsrecherche Den Haag-centrum, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 219).
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 77.
3.Proces-verbaal van aangifte, p. 78.
4.Proces-verbaal van aangifte, p. 72-73.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 92.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 93.
7.Processen-verbaal van bevindingen, p. 118 ( [naam 1] ), p. 121 ( [naam 2] ) en p. 124 ( [naam 3] ).
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 97.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 99.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 98.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 99.