In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 18 juli 2019 een beschikking gegeven in een geschil tussen de ouders van een minderjarig kind, [minderjarige]. De vader, [Y], heeft verzocht om vervangende toestemming om met zijn kind in de periode van 14 augustus 2019 tot en met 25 augustus 2019 naar Turkije te reizen, aangezien de moeder, [X], geen toestemming verleende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader geen ouderlijk gezag heeft, maar dat hij wel recht heeft op omgang met [minderjarige] op grond van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank oordeelt dat de vader ontvankelijk is in zijn verzoek tot vervangende toestemming voor de vakantie, ondanks het verweer van de moeder die zich zorgen maakt over de vliegangst van [minderjarige]. De rechtbank heeft de moeder opgedragen om het reisdocument van [minderjarige] uiterlijk op 9 augustus 2019 aan de vader ter beschikking te stellen, met een dwangsom van € 1.000,-- per dag voor iedere dag dat zij in gebreke blijft, tot een maximum van € 5.000,--. De rechtbank heeft ook bepaald dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt. De beslissing is genomen in het belang van [minderjarige], waarbij de rechtbank de ouders heeft aangespoord om hun onderlinge communicatie te verbeteren.