In deze zaak hebben eisers, grootouders van een kleinkind, een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, met als argument dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen de grootouders en het kleinkind, en dat de grootouders niet de vervangende ouderrol vervullen. Eisers hebben beroep ingesteld tegen deze afwijzing, waarbij zij aanvoeren dat de belangenafweging van de Staatssecretaris tekortschiet en dat de bijzondere omstandigheden van hun situatie niet zijn meegewogen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er wel degelijk sprake is van familie- en gezinsleven tussen eisers en het kleinkind, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris niet alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken, zoals de rol die eisers hebben gespeeld in het leven van het kleinkind en de impact van de oorlogssituatie in Syrië. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de Staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden in acht moeten worden genomen.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond en bepaalt dat de Staatssecretaris het door eisers betaalde griffierecht vergoedt, evenals de proceskosten die door eisers zijn gemaakt. De uitspraak is openbaar gedaan op 22 maart 2019.