ECLI:NL:RBDHA:2019:7116

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
NL19.13371
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Syrische statushouders en de situatie in Griekenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvragen van een groep Syrische statushouders. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvragen van de eisers niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij internationale bescherming genieten in Griekenland. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, hebben beroep ingesteld tegen deze besluiten. Tijdens de zitting op 4 juli 2019 is het beroep behandeld, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet adequaat had gereageerd op de argumenten van de eisers over de verslechterde situatie in Griekenland. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de situatie in Griekenland niet als verslechterd kon worden beschouwd, ondanks de onderbouwing van de eisers met recente rapporten van Vluchtelingenwerk en andere bronnen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd, maar heeft de rechtsgevolgen van deze besluiten in stand gelaten. Dit betekent dat de eisers, ondanks de vernietiging van de besluiten, nog steeds naar Griekenland moeten terugkeren. De rechtbank heeft de staatssecretaris ook veroordeeld in de proceskosten van de eisers, vastgesteld op € 1.024. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.13371, NL19.13373 en NL19.13375

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam], eiser 1

[naam2], eiseres 1
[naam3], eiser 2
alsmede de minderjarige kinderen
[naam4], eiseres 2
[naam5], eiser 3
[naam6], eiseres 3
[naam7], eiseres 4
[naam8], eiser 4
hierna gezamenlijk; eisers
(gemachtigde: mr. P.R. van de Water),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: A. Hadfy-Kovacs).

ProcesverloopBij besluiten van 7 juni 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de asielaanvragen van eisers niet-ontvankelijk verklaard. Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL19.13372, NL19.13374 en NL19.13376, plaatsgevonden op 4 juli 2019. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich ook laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen de Syrische nationaliteit te hebben. Op 24 mei 2019 hebben zij in Nederland asielaanvragen ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvragen van eisers niet-ontvankelijk verklaard [1] omdat eisers sinds respectievelijk 2 juli 2018 en 17 oktober 2018 internationale bescherming genieten in Griekenland. Van eisers wordt dan ook verwacht dat zij naar Griekenland terugkeren.
3. Op wat eisers daartegen hebben aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Ingevolge artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan een aanvraag niet-ontvankelijk worden verklaard als de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet. Daarvoor is vereist dat een vreemdeling in die lidstaat, overeenkomstig de beginselen, genoemd in artikel 3.106a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), zal worden behandeld. Een van deze beginselen is, zo staat in vermeld artikel 3.106a, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb, dat geen risico bestaat op ernstige schade, zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM [2] .
5. Niet in geschil is dat eisers in Griekenland internationale bescherming genieten. Verweerder heeft daarmee terecht aangenomen dat eisers een zodanige band hebben met Griekenland dat het voor hen redelijk is om naar dat land te gaan. Verweerder heeft verder terecht verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 30 mei 2018 [3] , waarin is geoordeeld dat ervan uit mag worden gegaan dat Griekenland zijn internationale verplichtingen jegens statushouders nakomt en dat statushouders in Griekenland rechten hebben die vergelijkbaar zijn met de rechten van Griekse staatsburgers. Het is aan de desbetreffende vreemdeling om in Griekenland de aan zijn status verbonden rechten te effectueren.
6. Eisers stellen dat de situatie in Griekenland wezenlijk is verslechterd sinds de publicatie van de bovengenoemde uitspraak van de Afdeling. Eisers hebben dit onderbouwd met een brief van Vluchtelingenwerk (VWN) van 6 juni 2019. De rechtbank stelt met eisers vast dat verweerder in het bestreden besluit niet op de in deze brief genoemde bevindingen is ingegaan, zodat sprake is van een motiveringsgebrek. Het beroep is daarom gegrond en de bestreden besluiten worden om die reden vernietigd.
7. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten. Verweerder verwijst in zijn verweerschrift naar het arrest Ibrahim c.s. van het Hof van Justitie van de Europese Unie [4] . Uit punt 93 van dit arrest blijkt dat verweerder de niet-ontvankelijkheidsgrond niet mag toepassen indien de vreemdeling vanwege zijn bijzondere kwetsbaarheid, buiten zijn wil en zijn persoonlijke keuzes om, zou terechtkomen in een situatie van zeer vergaande materiële deprivatie in die andere lidstaat. In de bovengenoemde uitspraak van de Afdeling is overwogen dat de situatie in Griekenland voor statushouders in het voorjaar van 2018 niet zo slecht was dat sprake was van extreme armoede of ontberingen van eerste levensbehoeften en rechteloosheid, waartegenover de Griekse autoriteiten onverschillig zouden staan. De Afdeling benoemde destijds de maatregelen die de Griekse autoriteiten hebben aangekondigd op het gebied van huisvesting voor statushouders.
8. Eisers hebben gewezen op specifieke passages uit het landenrapport over Griekenland van AIDA [5] en de brief van VWN van 6 juni 2019. In deze documenten wordt gewezen op de administratieve en bureaucratische belemmeringen en blijvende tekorten aan huisvesting en werk. De daaruit voortvloeiende problemen maken het moeilijk voor statushouders om een bestaan op te bouwen. Hieruit kan worden afgeleid dat de aangekondigde maatregelen van de Griekse overheid nog weinig vruchten hebben afgeworpen. Dat laat onverlet dat de Griekse overheid nog altijd de intentie heeft om de bovengenoemde problemen op te lossen. Zo heeft verweerder in zijn verweerschrift bijvoorbeeld verwezen naar maatregelen van de Griekse overheid om registratieprocedures bij de autoriteiten te vereenvoudigen. Hierdoor zal het effectueren van bepaalde rechten gemakkelijker worden.
De informatie uit de algemene bronnen die door eisers zijn overgelegd leidt dus niet tot de conclusie dat de situatie in Griekenland voor statushouders wezenlijk is verslechterd ten opzichte van de situatie zoals die is geschetst door de Afdeling op 30 mei 2018. Dat betekent dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat terugkeer naar Griekenland zal leiden tot een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest [6] .
9. Dit geldt ook voor de genoemde omstandigheid dat statushouders in opvangkampen plaats moeten maken voor asielzoekers. In het geval van eisers heeft verweerder er terecht op gewezen dat zij uit Griekenland zijn vertrokken terwijl zij nog opvang genoten. Voor zover zij erop hebben gewezen dat zij waren aangezegd om de opvang op korte termijn te verlaten, geldt dat zij tevens hebben verklaard dat hen daarbij op tijdelijke basis financiële ondersteuning is toegezegd. Ook hieruit blijkt de bereidheid van de Griekse overheid om betrokkenen te helpen bij het opbouwen van een bestaan in Griekenland. Voor zover eisers menen dat de Griekse autoriteiten hierin onvoldoende bijdragen, dienen zij hierover te klagen in Griekenland bij de (hogere) autoriteiten. Eisers hebben niet onderbouwd dat dit voor hen bij voorbaat zinloos is.
10. Vanwege de gegrondverklaring van het beroep zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten van eisers. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.024 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512 en uitgaande van een zaak van gemiddeld gewicht).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde bestreden besluiten in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H. Mentink, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw
2.Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
3.ECLI:NL:RVS:1795
4.Hof van Justitie van de Europese Unie nummer C-297/17, van 19 maart 2019
5.Asylum Information Database, Country Report Greece, maart 2019
6.Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie