ECLI:NL:RBDHA:2019:7076

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2019
Publicatiedatum
15 juli 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5980
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een aspirant recherchekundige wegens ongeschiktheid tijdens de opleiding en de gevolgen van onvoorziene omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een aspirant recherchekundige, en de korpschef van politie. Eiseres was met ingang van 1 maart 2018 eervol ontslagen op grond van artikel 89, derde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) wegens ongeschiktheid tijdens haar opleiding. Eiseres had eerder een verzoek ingediend voor verlenging van haar studieduur op basis van onvoorziene omstandigheden, welke door de Examencommissie was goedgekeurd. Echter, de korpschef heeft dit besluit genegeerd en het ontslag doorgezet, wat leidde tot het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen en het besluit niet deugdelijke motivering bevatte. De rechtbank oordeelde dat de onvoorziene omstandigheden, zoals vastgesteld door de Examencommissie, niet in acht zijn genomen en dat eiseres niet de gelegenheid is geboden om haar opleiding af te ronden. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en motivering in bestuursrechtelijke besluiten, vooral in situaties waarin de rechten van ambtenaren in het geding zijn. De rechtbank heeft ook de rol van de Examencommissie onderstreept, die bevoegd is om te beslissen over verlengingen van de studieduur op basis van uitzonderlijke omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/5980

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2019 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. D.F. Lansbergen),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigden: mr. I.J. Blekman en J. Melser).

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder met toepassing van artikel 89, derde lid, aanhef en onder a, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) aan eiseres met ingang van 1 maart 2018 eervol ontslag verleend wegens ongeschiktheid gedurende de opleiding.
Bij besluit van 25 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2019.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1.
Eiseres is met toepassing van artikel 3, eerste lid, van het Barp met ingang van
13 augustus 2010 aangesteld als Aspirant master recherchekunde (Reku) bij de Divisie Recherche, regio [regio], met een tijdelijke aanstelling tot
13 augustus 2012, namelijk voor de tijd dat het eerste deel van de opleiding voor master recherchekunde (niveau 5) wordt gevolgd. Zij is gestart met de premaster Reku-opleiding en vervolgens op 3 oktober 2011 aangevangen met de master. De tijdelijke aanstelling van eiseres is enkele malen verlengd.
1.2.
Bij e-mailbericht van 30 juni 2014 zijn aan eiseres de afspraken bevestigd, die met haar
zijn gemaakt tijdens het gesprek op 23 juni 2014, onder meer inhoudende dat
  • eiseres een vast dienstverband krijgt onder voorwaarden met betrekking tot studie en praktijk;
  • zij per 1 juli 2015 de opleiding Reku met afstudeerrichting financieel afgerond dient te hebben;
  • indien zij een examen van een (afstudeer)module voor de derde keer ‘doubleert’ dit direct ontslag tot gevolg heeft, ondanks de andere gestelde voorwaarden (conform Barp);
  • de periode 1 juli 2014 tot 1 juli 2015 zal worden afgesloten met een beoordeling van de te verrichte werkzaamheden, die voldoende dient te zijn.
1.3.
Bij besluit van 7 juli 2014 is de aanstelling van eiseres als aspirant in tijdelijke dienst met ingang van 1 juli 2014 omgezet in een aanstelling in vaste dienst met inachtneming van artikel 3, vijfde lid, van het Barp. Bij deze aanstelling in vaste dienst gelden voorwaarden met betrekking tot studie en praktijk, zoals afgesproken tijdens een gesprek met eiseres op 23 juni 2014.
1.4.
Bij besluit van 21 september 2015 is eiseres te kennen gegeven dat zij uiterlijk op
11 april 2016 dient te zijn afgestudeerd en er zijn nadere voorwaarden gesteld.
1.5.
Bij besluit van 22 maart 2016 is, gelet op nader informatie van de Politieacademie dat
voor de studierichting van eiseres meer tijd beschikbaar is, de datum waarop zij uiterlijk afgestudeerd moet zijn gewijzigd in 3 oktober 2016. Voor het overige blijven de bepalingen van het besluit van 21 september 2015 van toepassing, met uitzondering van de bepaling over het examen ‘Controletechniek’, omdat eiseres dit examen al heeft behaald.
1.6.
Eiseres heeft bij brief van 1 september 2016 verzocht om verlenging van de studieduur
op grond van uitzonderlijke omstandigheden.
1.7.
Bij besluit van 29 september 2016 heeft het schoolhoofd met toepassing van artikel 34.1. van de Onderwijs- en examenregeling (OER) 2016 de studieduur van eiseres verlengd tot en met 3 oktober 2017. Indien eiseres op of voor deze datum de master niet volledig heeft afgerond, zal de studie worden beëindigd. Eiseres wordt tijdens deze verlenging gehouden aan een bepaald schema.
1.8.
Bij brief van 7 november 2016 is eiseres medegedeeld dat zij een bepaald traject dient te volgen. Indien zij de opleiding uiterlijk op 3 oktober 2017 succesvol heeft afgerond en alle competenties ter zake van haar functioneren voldoende zijn, krijgt zij een vaste aanstelling als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak. Indien dit niet lukt of zodra de opleiding door het Hoofd van de School wordt beëindigd, dan wordt haar eervol ontslag verleend.
1.9.
Bij uitspraak van 27 september 2017, nr. 2017-203, heeft de Commissie van Beroep voor de Examens (CvB) het beroep van eiseres tegen de toegekende onvoldoende in het kader van een tweede herbeoordeling van het examen ‘Opstellen van een financieel verslag’ gegrond verklaard. Bepaald is dat deze tweede herbeoordeling als niet gegeven moet worden beschouwd, dat eiseres de gelegenheid moet worden geboden het ingediende financieel verslag aan te vullen en waar nodig te verdiepen en daarna opnieuw voor een tweede herbeoordeling in te dienen. Aan deze uitspraak is ten grondslag gelegd dat de complexiteit van de uit de praktijk afkomstige casus, die een examenkandidaat kiest voor het schrijven van een financieel verslag, er aan bijdraagt dat de kandidaat de verworven competenties kan tonen. Voor een goede keuze van de casus is het advies van de praktijkbegeleider zeer belangrijk. Eiseres beschikte op het moment dat zij een casus moest kiezen niet over een praktijkbegeleider of een coach. De Politieacademie was hiermee bekend. De door eiseres gekozen casus was, naar het oordeel van de teamleider, ongeschikt voor het schrijven van het financieel verslag en dit kon niet worden hersteld. Voorts is komen vast te staan dat de examinator van een eerdere beoordeling van het door eiseres ingediende financieel verslag een fout heeft gemaakt door twee financieel verslagen met elkaar te verwisselen. Hierdoor heeft eiseres verkeerde feedback gekregen. Niet kan worden uitgesloten dat dit heeft doorgeklonken. De CvB heeft geoordeeld dat de examenomstandigheden niet toereikend zijn geweest en dat eiseres daarmee mogelijkheden zijn onthouden die haar in staat moeten stellen haar competenties aan te tonen.
Het dictum van deze uitspraak is eiseres op 13 september 2017 telefonisch medegedeeld.
1.10.
Eiseres heeft op 22 september 2017 door middel van het formulier verlengen opleiding (artikel 34 van de OER 2017) gevraagd om verlenging van de maximale doorlooptijd van haar studie met één jaar.
1.11.
Bij besluit onvoorziene omstandigheden (artikel 48 OER 2017) van 9 oktober 2017 heeft de Examencommissie besloten dat eiseres tot 4 december 2017 de tijd krijgt om uitvoering te geven aan de uitspraak van de CvB en een nieuwe versie van haar financieel rapport ten behoeve van de tweede herbeoordeling van het examen ‘Opstellen van een financieel verslag’ in te dienen. Uiterlijk op 12 januari 2018 dient het verslag te zijn beoordeeld en dient de Examencommissie door de school over de uitslag te zijn geïnformeerd. Indien eiseres een onvoldoende resultaat behaalt, heeft zij voor de derde keer een onvoldoende behaald en zal de opleiding worden beëindigd door de school. Indien eiseres een voldoende behaalt, zal de Examencommissie een gesprek inplannen met eiseres, de school en de eenheid om de aanvraag voor verlenging van de opleiding met alle betrokken partijen te bespreken. In dit laatste geval zal, totdat besproken wordt of de opleiding opnieuw verlengd wordt, de doorlooptijd van eiseres niet beëindigd worden.
1.12.
Na daartoe een voornemen kenbaar te hebben gemaakt, waarop eiseres haar zienswijze heeft gegeven, heeft verweerder eiseres bij het primaire besluit met ingang van 1 maart 2018 eervol ontslag verleend op grond van artikel 89, derde lid, aanhef en onder a, van het Barp. Aan het ontslag is ten grondslag gelegd dat op 3 oktober 2017 is gebleken dat eiseres haar opleiding nog niet met succes had afgerond. Eiseres is weliswaar tot 4 december 2017 in de gelegenheid gesteld een nieuwe versie van haar financieel rapport ten behoeve van de tweede herbeoordeling “Opstellen financieel verslag” in te dienen, maar heeft daarnaast het “Masterproject wetenschap en opsporing” (MWO, afstudeeronderzoek/paper) nog niet afgerond. Eiseres heeft daarmee niet voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in de trajectbrief van 7 november 2016. Zowel verweerder als de Politieacademie staan negatief tegenover nog een verlenging van de opleiding, omdat eiseres reeds twee keer een verlenging heeft gekregen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Verweerder meent dat niet artikel 94, eerste lid, aanhef en sub g, van het Barp maar artikel 89, derde lid, van het Barp als wettelijke grondslag dient te worden gehanteerd. Verweerder meent dat uit artikel 89, derde lid, van het Barp volgt dat, in het geval er geen sprake is van een voltooide opleiding, ontslag op deze juridische grondslag mogelijk is wegens gebleken ongeschiktheid gedurende de opleiding. Het feit dat eiseres een vaste aanstelling had, komt voort uit een omissie in de besluitvorming over haar rechtspositie uit het verleden. Eiseres bleef echter gehouden om haar opleiding tot recherchekundige af te ronden, teneinde haar aanstelling in de functie te kunnen behouden.
3. In beroep heeft eiseres zich tegen het bestreden besluit gekeerd.
4.1.1.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van het Barp, zoals dit artikel luidde ten tijde van het primaire besluit, wordt verstaan onder
aspirant: degene die door het bevoegd gezag is aangesteld als aspirant en die is toegelaten tot een politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012.
4.1.2.
In artikel 3, vijfde lid, van het Barp, zoals dit artikel luidde ten tijde van het besluit van 7 juli 2014, is bepaald dat de aspirant, aan het einde van het derde leerjaar, vast wordt aangesteld als aspirant, tenzij het bevoegde gezag anders beslist. Na het voltooien van de vierjarige initiële opleiding wordt de aanstelling gewijzigd in aanstelling als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak.
4.2.
In artikel 89, derde lid, van het Barp, voor zover en ten tijde hier van belang, is bepaald dat aan de aspirant die gedurende een politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012 en aan de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak dan wel de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve of andere taken ten dienste van de politie, die gedurende de proeftijd niet de geschiktheid blijkt te bezitten die voor de dienst wordt vereist, eervol ontslag kan worden verleend.
4.3.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, aanhef en sub g, van het Barp, zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang, kan een ambtenaar worden ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
4.4.
In artikel 34 van de OER 2017 is, voor zover hier van belang, bepaald:
“34.1. Als de student vanwege uitzonderlijke omstandigheden niet in staat is om de opleiding binnen de maximaal toegestane doorlooptijd af te ronden, kan het hood van de school op verzoek van de student eenmalig een verlenging van de maximaal toegestane doorlooptijd toestaan. De maximaal toegestane doorlooptijd wordt dan met maximaal twaalf maanden verlengd, direct aansluitend op de oorspronkelijke uiterste einddatum.
34.2.
Na het verstrijken van de verlenging zoals bedoeld in artikel 34.1. is het toestaan van een extra verlenging de bevoegdheid van de examencommissie.”
4.5.
In artikel 48 van de OER 2017 is bepaald:
“Bij omstandigheden die niet of in onvoldoende mate in deze OER geregeld zijn, beslist het hoofd van de school over onderwijs en de examencommissie over examinering.”
5.1.
Niet in geschil is dat eiseres een vaste aanstelling heeft als aspirant en niet als ambtenaar. Voor zover verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat de vaste aanstelling als aspirant van eiseres voortkomt uit een omissie in de besluitvorming over haar rechtspositie uit het verleden, overweegt de rechtbank dat de gedingstukken daartoe geen aanknopingspunten bieden en ook overigens is dit niet aannemelijk gemaakt. Uit het
e-mailbericht van 30 juni 2014 volgt dat het besluit van 7 juli 2014 is genomen na een gesprek met eiseres, waarbij voorwaarden zijn besproken. Voorts komt betekenis toe aan het feit dat verweerder geen aanleiding heeft gezien om terug te komen van dit besluit.
Uit de Nota van Toelichting (NvT) bij het Besluit tot wijziging van het Barp, waarbij artikel 89, vierde lid (ten tijde hier van belang: het derde lid), is ingevoerd, blijkt dat voor de aspirant geldt dat bij gebleken ongeschiktheid voor de dienst het ontslag ook gedurende de basisopleiding kan worden geëffectueerd (Stb. 1996, 123, NvT, onderdeel A. Algemeen, p. 4). Artikel 89, derde lid, van het Barp ziet dan ook op de aspirant en er is geen onderscheid gemaakt naar type aanstelling. Eiseres valt binnen deze doelgroep. Hieruit volgt dat verweerder in dit geval artikel 89, derde lid, van het Barp van toepassing heeft kunnen achten en niet, zoals eiseres heeft aangevoerd, artikel 94, eerste lid, aanhef en onder g, van het Barp.
5.2.
Bij besluit van 29 september 2016 is de studieduur verlengd tot en met 3 oktober 2017.
Verweerder heeft ter zitting erkend dat eiseres met juistheid heeft gesteld dat de doorlooptijd voor het masterdeel 5 jaar bedraagt, dat een verlenging (binnen die periode) niet nodig was geweest en dat het besluit van 29 september 2016 een ‘echte’ verlenging betrof.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat het verzoek tot verlenging van 22 september 2017 een tweede verzoek betrof en dat uit artikel 34.2. van de OER 2017 volgt dat de Examencommissie en niet het schoolhoofd bevoegd was om daarop te beslissen. In het besluit van 9 oktober 2017 heeft de Examencommissie vermeld dat dit verzoek van eiseres ziet op de artikelen 34 en 48 van de OER 2017 en de uitspraak van de CvB van
27 september 2017. Het schoolhoofd heeft een negatief advies gegeven voor een tweede verlenging, omdat geen uitzonderlijke omstandigheden aanwezig werden geacht.
De rechtbank overweegt dat uit de OER 2017 niet volgt dat hier sprake is van een bindend advies. De Examencommissie heeft het advies van het schoolhoofd niet gevolgd en met inachtneming van de uitspraak van de CvB met toepassing van artikel 48 van de OER 2017 haar besluit genomen. Uit dit besluit kan niet anders worden afgeleid dan dat de Examencommissie de omstandigheden genoemd in de uitspraak van de CvB (zie 1.9) beschouwt als onvoorziene omstandigheden als bedoeld in artikel 48 van de OER 2017. Daarnaast heeft de Examencommissie, kennelijk met gebruikmaking van haar bevoegdheid op grond van artikel 34.2. van de OER 2017, expliciet vermeld dat haar besluit dient te worden verwerkt als verlenging doorlooptijd in ieder geval tot 12 januari 2018, en dat de doorlooptijd, afhankelijk van voldoende resultaat voor het examen ‘Opstellen van een financieel verslag’, niet zal worden beëindigd vóór die datum.
Verweerder heeft miskend dat dit besluit van de Examencommissie in acht genomen dient te worden, nu dit besluit volgt uit de in de OER 2017 vastgelegde waarborgen met betrekking tot het onderwijs en de examens van de Politieacademie. Het standpunt van verweerder dat eiseres reeds zeer lange tijd in de gelegenheid is gesteld om de opleiding met succes af te ronden en dat daarvan op 3 oktober 2017 nog geen sprake was, kan aan het vorenstaande niet aan afdoen. Dit is het gevolg geweest van de opleidingsduur als zodanig, het verlengingsbesluit van 29 september 2016 en de ook door de Examencommissie in navolging van de CvB aanwezig geachte onvoorziene omstandigheden als bedoeld in artikel 48 van de OER 2017, die niet binnen de invloedssfeer van eiseres hebben gelegen. Dit kan eiseres niet worden tegengeworpen. De rechtbank overweegt dat eiseres door de onvoorziene omstandigheden niet alleen het examen ‘Opstellen van een financieel verslag’ niet met succes heeft kunnen afronden, maar ook de afstudeerscriptie nog niet heeft kunnen afronden. De Examencommissie heeft uitdrukkelijk de mogelijkheid opengelaten om, afhankelijk van het examenresultaat, nadere verlenging van de opleidingsduur te beoordelen. Dit betreft dan nog de afstudeerscriptie. De rechtbank is van oordeel dat bij de onderhavige besluitvorming, nu is voorbijgegaan aan het besluit van de Examencommissie en eiseres niet de gelegenheid is geboden om alsnog genoemd examen af te leggen, niet de vereiste zorgvuldigheid is betracht en voorts een deugdelijke motivering ontbeert..
5.4.
Evenmin kan worden gesteld dat eiseres niet over de geschiktheid blijkt te bezitten die voor de dienst wordt vereist, op grond waarvan verweerder bevoegd is om ontslag te verlenen. Het feit dat eiseres de opleiding niet voor 3 oktober 2017 heeft afgerond kan haar niet worden tegengeworpen en maakt niet dat er geen vertrouwen meer kan bestaan dat eiseres voldoende bestand zou zijn tegen de druk en stress die, zoals verweerder stelt, nu eenmaal voorkomen in de uitoefening van een recherchefunctie. Uit het verslag van het voortgangsgesprek over de korpsperiode 9 januari 2017 tot 20 februari 2017 blijkt juist dat eiseres ter zake van het functioneren met betrekking tot de competenties van de (startbekwaam) functie Operationeel Specialist A op alle fronten een voldoende scoort. Eiseres heeft volgens de praktijkbegeleiders vanaf begin oktober 2016 een sterke groei doorgemaakt. Het bestreden besluit berust ook op dit punt niet op een deugdelijke motivering.
6. Het beroep dient gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat deze zaak zich hiervoor niet leent. Over de wijze waarop verweerder alsnog gevolg dient te geven aan het besluit van de Examencommissie dient nader overleg plaats te vinden en dit biedt voor partijen de gelegenheid om tot een goede oplossing van dit geschil te komen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.048,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen bij de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Voorts dient verweerder het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.048,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.