In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een aspirant recherchekundige, en de korpschef van politie. Eiseres was met ingang van 1 maart 2018 eervol ontslagen op grond van artikel 89, derde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) wegens ongeschiktheid tijdens haar opleiding. Eiseres had eerder een verzoek ingediend voor verlenging van haar studieduur op basis van onvoorziene omstandigheden, welke door de Examencommissie was goedgekeurd. Echter, de korpschef heeft dit besluit genegeerd en het ontslag doorgezet, wat leidde tot het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen en het besluit niet deugdelijke motivering bevatte. De rechtbank oordeelde dat de onvoorziene omstandigheden, zoals vastgesteld door de Examencommissie, niet in acht zijn genomen en dat eiseres niet de gelegenheid is geboden om haar opleiding af te ronden. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en motivering in bestuursrechtelijke besluiten, vooral in situaties waarin de rechten van ambtenaren in het geding zijn. De rechtbank heeft ook de rol van de Examencommissie onderstreept, die bevoegd is om te beslissen over verlengingen van de studieduur op basis van uitzonderlijke omstandigheden.