ECLI:NL:RBDHA:2019:6958
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Vaststelling van het Nederlanderschap van verzoekster en haar dochter in het kader van de Rijkswet op het Nederlanderschap
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [X], die tevens optreedt als wettelijk vertegenwoordiger van haar dochter [minderjarige]. Het verzoek betreft de vaststelling van het Nederlanderschap van verzoekster en haar dochter op basis van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Verzoekster, geboren op [geboortedatum] 1973 in [geboorteplaats], heeft altijd de Nederlandse nationaliteit bezeten, ondanks dat zij op 22 februari 2005 de nationaliteit van Swaziland heeft verkregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster voldoet aan de uitzonderingsbepaling van artikel 15 lid 2 onder b RWN, waardoor zij haar Nederlandse nationaliteit niet heeft verloren. De rechtbank overweegt dat verzoekster gedurende haar minderjarigheid, vanaf oktober 1981, voor ten minste vijf aaneengesloten jaren haar hoofdverblijf in Swaziland heeft gehad, ondanks haar tijdelijke verblijven in Nederland. De IND had het verzoek afgewezen, maar de rechtbank oordeelt dat de omstandigheden van verzoekster en haar gezin zodanig waren dat het hoofdverblijf in Swaziland niet onderbroken was. Hierdoor heeft verzoekster haar Nederlandse nationaliteit behouden, wat ook van toepassing is op haar dochter [minderjarige], die op grond van afstamming eveneens de Nederlandse nationaliteit bezit. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.