ECLI:NL:RBDHA:2019:6940

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
12 juli 2019
Zaaknummer
NL19.13563
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van Iraanse asielzoeker met beroep op geloofsverdieping en inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Iraanse asielzoeker en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een opvolgende asielaanvraag ingediend, waarin hij stelde dat hij een verdieping van zijn Christelijke geloof had doorgemaakt. De staatssecretaris had deze aanvraag echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen relevante nieuwe elementen of bevindingen waren die deze aanvraag konden onderbouwen. De rechtbank heeft de eerdere afwijzing van de asielaanvraag in 2017 in aanmerking genomen, waarin was geoordeeld dat de bekering van eiser tot het Christendom niet geloofwaardig was. Eiser voerde aan dat zijn geloofsverdieping sinds de vorige procedure was voortgezet en dat hij zijn verklaringen over zijn bekering had kunnen onderbouwen met brieven van geloofsgenoten. De rechtbank oordeelde echter dat de verklaringen van eiser niet als nieuwe elementen konden worden aangemerkt, aangezien hij deze al in de eerdere procedure had kunnen inbrengen. Bovendien werd opgemerkt dat eiser in zijn verklaringen inconsistent was over het moment van zijn bekering. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag niet-ontvankelijk was en dat het beroep ongegrond was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.13563

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

(gemachtigde: mr. J.C.A. Koen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

ProcesverloopBij besluit van 5 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard en tegen eiser een inreisverbod uitgevaardigd.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak met nummer NL19.13564, plaatsgevonden op 27 juni 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen D. Madjlessi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Iraanse nationaliteit.
2. In 2015 is eiser Nederland ingereisd en heeft hij asiel aangevraagd. Aan deze aanvraag heeft hij onder meer ten grondslag gelegd dat hij is bekeerd tot het Christendom. Deze aanvraag is afgewezen bij besluit van 25 januari 2017. In de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 9 november 2017 (ECLI:NL:RBZWB:2017:7226) is het beroep daartegen ongegrond verklaard. Daarbij is geoordeeld dat verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat eisers bekering tot het Christendom niet geloofwaardig is. Dit oordeel staat in rechte vast.
3. Vervolgens heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend waaraan hij ten grondslag heeft gelegd dat hij een verdieping van zijn Christelijke geloof heeft doorgemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) vanwege het ontbreken van relevante nieuwe elementen of bevindingen.
Proces van geloofsverdieping
4. Eiser voert in beroep aan dat zijn bekeringsproces sinds de vorige asielprocedure is verdergegaan. Daarbij wijst hij voornamelijk op zijn verklaringen tijdens het gehoor opvolgende aanvraag dat hij van zijn drugsgebruik af is gekomen en dat hij na het eindigen van zijn recht op opvang onderkomen heeft gevonden bij een pleeggezin. Ook wijst hij erop dat hij heeft verklaard dat hij zich door deze gebeurtenissen realiseerde dat zijn gebeden waren verhoord en dat dit heeft geleid tot een keuze voor het Christendom. Volgens eiser heeft verweerder dit niet onderkend.
5. Uit de verklaringen van eiser volgt dat eiser het moment van zijn geloofsverdieping plaatst in de periode van februari en maart 2017 (pagina’s 6 en 7 Rapport gehoor opvolgende aanvraag). De rechtbank heeft in haar uitspraak van 9 november 2017 echter al geoordeeld dat de in de aanvullende beroepsgronden van 22 maart 2017 gestelde en ter zitting op 26 oktober 2017 besproken geloofsgroei niet overtuigend is. Verweerder heeft verder terecht gewezen op eisers verklaring dat de in de vorige procedure gestelde oprechte bekering voorgewend was [1] . Voor zover eiser hierover nu nader wenst te verklaren, geldt dat hij die verklaringen al in de eerste procedure had kunnen afleggen. Gelet daarop heeft verweerder deze verklaringen terecht niet als nieuwe elementen of bevindingen aangemerkt.
6. Verweerder heeft er daarnaast op gewezen dat eiser zijn bekering opnieuw relateert aan vroegere negatieve ervaringen in Iran, terwijl hij in de vorige asielprocedure heeft meegedeeld dat deze gelogen zijn. Voor zover eiser het proces van zijn geloofsverdieping heeft proberen toe te lichten, heeft verweerder er op gewezen dat eiser in de eerste procedure soortgelijke verklaringen heeft afgelegd [2] .
7. Ten slotte heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser tijdens het gehoor opvolgende aanvraag wisselend heeft verklaard over het moment waarop hij oprecht zou zijn bekeerd [3] . Dat eiser daarnaast heeft verklaard dat het een proces betrof, neemt niet weg dat eiser steeds spreekt over een concreet moment.
Brieven
8. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn opvolgende aanvraag een viertal brieven van geloofsgenoten overgelegd waarin kort weergegeven wordt betoogd dat eiser een oprecht en enthousiast Christen is en dat hij veelvuldig aan kerkelijke activiteiten deelneemt. Eiser voert aan dat verweerder in zijn beoordeling te weinig gewicht heeft toegekend aan deze brieven. Daarbij wijst eiser op het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel en op het arrest Fathi van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 oktober 2018 (ECLI:EU:C:2018:803).
9. Volgens de vaste gedragslijn van verweerder uit de Werkinstructie 2018/10 vormen de verklaringen van de vreemdeling het uitgangspunt bij de beoordeling van een aan een asielaanvraag ten grondslag gelegde bekering. Informatie van derden kan dienen ter ondersteuning van die verklaringen. De rechtbank is van oordeel dat dit niet in strijd is met het arrest Fathi. Ook in dat arrest wordt in punt 84 immers overwogen dat de vreemdeling een gestelde godsdienstige overtuiging moet staven en dat diens verklaringen het uitgangspunt van de beoordeling zijn. Het arrest biedt geen grond voor het standpunt dat de eigen verklaringen van de vreemdeling niet zwaarder mogen wegen dan informatie van derden. Eiser heeft niet onderbouwd waarom het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel zou leiden tot een ander inzicht. Voor zover eiser aanvoert dat de authenticiteit van de brieven niet is betwist, laat dat de betekenis van de in de brieven opgenomen verklaringen onverlet.
Bahaddar
10. Eiser voert aan dat hij niet kan terugkeren naar Iran omdat artikel 3 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden zich daartegen zou verzetten. Eiser beroept zich hierbij op het arrest Bahaddar van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 (ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494).
11. De relevante rechtsregel uit dit arrest is overgenomen in artikel 83.0a van de Vw en luidt, voor zover van belang, dat ondanks het ontbreken van relevante nieuwe elementen of bevindingen een besluit op een opvolgende aanvraag wordt beoordeeld als ware het een besluit op een eerste aanvraag indien op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden daartoe nopen.
12. Eiser wijst er in dit verband op dat de relatie met zijn familie en zijn sociale omgeving in Iran is verstoord vanwege zijn bekering tot het Christendom. Reeds omdat deze bekering echter niet (alsnog) geloofwaardig is, kan geen sprake zijn van omstandigheden zoals bedoeld in artikel 83.0a van de Vw.
Inreisverbod
13. Ten slotte voert eiser aan dat er bedenkingen zijn tegen de oplegging van het inreisverbod. Daarbij verwijst eiser naar de zienswijze. Verweerder is daarop in het bestreden besluit al gemotiveerd ingegaan. Nu eiser niet onderbouwt waarom deze motivering niet toereikend zou zijn, slaagt deze beroepsgrond niet.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Rapport gehoor opvolgende aanvraag pagina 4.
2.Voornemen pagina 4.
3.Rapport gehoor opvolgende aanvraag pagina 6 en 9 (Op de vraag “Wanneer begon u in uw hart te geloven in het christendom?” noemt eiser de dag van zijn doop in maart 2017, althans vanaf een maand daarvoor) en pagina 7 (Eiser verklaart over het stopzetten van zijn opvang in december 2017 en zijn plaatsing in een pleeggezin in oktober 2018: “toen heeft het christendom zich aan mij geopenbaard”).