ECLI:NL:RBDHA:2019:6934

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2019
Publicatiedatum
12 juli 2019
Zaaknummer
AWB 18/9027
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van verblijfsrecht op basis van EU-recht in het kader van de afhankelijkheidsrelatie tussen vreemdeling en minderjarig kind

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 juli 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser met de Marokkaanse nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor de verlening van een verblijfsdocument op basis van artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij hij een beroep deed op het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Eiser wilde in Nederland verblijven bij zijn minderjarige zoon, die de Nederlandse nationaliteit heeft.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiser op 26 juni 2018 door de staatssecretaris was afgewezen, en dat het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing bij het bestreden besluit ongegrond was verklaard. De staatssecretaris stelde dat eiser onvoldoende had aangetoond dat hij daadwerkelijk zorg droeg voor zijn zoon en dat er geen zodanige afhankelijkheidsrelatie bestond dat het kind gedwongen zou worden het grondgebied van de EU te verlaten als aan eiser geen verblijfsrecht werd verleend.

De rechtbank heeft in haar overwegingen het arrest Chavez-Vilchez besproken, waarin wordt gesteld dat EU-burgers het recht hebben om in de EU te verblijven, ook als zij een ouder hebben die geen EU-burger is, mits er een afhankelijkheidsrelatie bestaat. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd van zijn zorg voor zijn kind en dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van een zodanige afhankelijkheidsrelatie.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/9027

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,
gemachtigde: mr. H. Selçuk,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 31 oktober 2018 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft op 25 januari 2019 een verweerschrift in gediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 1 juli 2019. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Op 3 januari 2018 heeft hij een aanvraag ingediend om verlening van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft verzocht om toetsing aan het recht van de Europese Unie (EU) en daarbij een beroep gedaan op het arrest Chavez-Vilchez [1] . Eiser wil in Nederland verblijven bij zijn minderjarige zoon [naam2] (referent), die de Nederlandse nationaliteit heeft.
2. Bij besluit van 26 juni 2018 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit bezwaar bij het bestreden besluit ongegrond verklaard en de afwijzing gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat hij (deels) de daadwerkelijke dagelijkse zorg heeft voor referent. Evenmin is gebleken dat tussen eiser en referent sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat referent eiser moet volgen en het grondgebied van de EU moet verlaten als eiser geen verblijf wordt toegestaan.
3. Op wat eiser hiertegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) zich verzet tegen nationale maatregelen die tot gevolg hebben dat EU-burgers het effectieve genot wordt ontzegd van de belangrijkste aan hun status van EU-burger ontleende rechten. Een dergelijke situatie ontstaat wanneer een staatsburger van een derde staat het recht wordt ontzegd te verblijven in een lidstaat waar zijn minderjarige kinderen, die staatsburgers zijn van die lidstaat en te zijnen laste komen, verblijven. Uit de rechtsoverwegingen 75 tot en met 78 van het arrest Chavez-Vilchez volgt dat de vreemdeling die een op artikel 20 van het VWEU gebaseerd afgeleid verblijfsrecht wenst te verkrijgen gegevens moet overleggen waaruit blijkt dat hij een verblijfsrecht aan dit artikel ontleent. Het is vervolgens aan verweerder om op basis van deze overgelegde gegevens te onderzoeken of er al dan niet een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen de vreemdeling en zijn kind bestaat, dat bij een weigering om aan hem een verblijfsrecht toe te kennen, het kind gedwongen zou worden het grondgebied van de Europese Unie te verlaten.
5. Het beleid van verweerder over de uitvoering van het arrest Chavez-Vilchez is neergelegd in paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire en luidt als volgt:
Een vreemdeling heeft rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder e, Vw als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
a. de vreemdeling moet zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk maken door het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding of een geldige identiteitskaart. Als de vreemdeling hieraan niet kan voldoen, moet hij zijn identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig aantonen met andere middelen;
b. de vreemdeling heeft een minderjarig kind (dat wil zeggen: beneden de achttien jaar) dat in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit;
c. de vreemdeling verricht al dan niet gezamenlijk met de andere ouder daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind; en
d. tussen de vreemdeling en het kind bestaat een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd.
Ad c.
- De IND verstaat onder zorgtaken ook opvoedingstaken.
- De IND merkt zorg- en/of opvoedingstaken met een marginaal karakter niet aan als daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind, tenzij het marginale karakter van de zorg- en/of opvoedingstaken de vreemdeling niet is aan te rekenen. Dit wordt de vreemdeling niet aangerekend als hij/zij kan aantonen dat de andere ouder de omgang met het kind frustreert.
Ad d.
Bij de beoordeling of sprake is van een zodanig afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd, betrekt de IND, in het hogere belang van het kind, alle relevante omstandigheden, meer in het bijzonder:- de leeftijd van het kind;- zijn lichamelijke en emotionele ontwikkeling; en- de mate van zijn affectieve relatie zowel met de Nederlandse ouder als met de vreemdeling, evenals het risico dat voor het evenwicht van het kind zou ontstaan als het van deze laatste zou worden gescheiden.
6. Niet is in geschil dat eiser de vader is van referent en dat er een andere ouder is die (mede) het gezag over referent heeft en voor referent zorgt. Ter beantwoording liggen de vragen of eiser ook daadwerkelijke zorgtaken verricht ten behoeve van referent en of sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat referent gedwongen zou zijn het grondgebied van de EU te verlaten als eiser verblijfsrecht wordt geweigerd.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser geen rechten kan ontlenen aan het arrest Chavez-Vilchez. Zoals volgt uit dit arrest is het in eerste instantie aan de derdelander ouder om aan te tonen dat hij een verblijfsrecht ontleent aan artikel 20 van het VWEU. Eiser heeft met de overgelegde foto’s (van eiser met referent) en de enkele verklaring over zijn relatie met referent onvoldoende onderbouwd dat hij (deels) de daadwerkelijke dagelijkse zorg heeft voor referent. Eiser heeft evenmin onderbouwd zijn stelling dat referent van hem afhankelijk is, omdat de moeder van referent studeert en met een nieuwe partner een kind heeft gekregen. Uit het in beroep overgelegde ouderschapsplan van 5 november 2018 blijkt weliswaar van de verdeling van de zorg tussen de beide ouders van referent, maar niet duidelijk is of dit ouderschapsplan ook wordt uitgevoerd en dat eiser feitelijk voor zijn kind zorgt. De enkele stelling van eiser ter zitting dat eiser steeds ‘closer’ is met referent, dat hij hem veel ziet, hem naar school brengt en weer ophaalt, is hiervoor onvoldoende. Eiser heeft de gestelde afhankelijkheidsrelatie onvoldoende onderbouwd, zodat verweerder niet gehouden was nader te onderzoeken of er al dan niet een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referent bestaat dat bij weigering om aan eiser verblijfsrecht toe te kennen referent ook gedwongen zou worden het grondgebied van de EU te verlaten.
8. De rechtbank volgt niet het betoog van eiser dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door een beslissing op bezwaar te nemen, terwijl in bezwaar is aangevoerd dat relevante stukken van de echtscheidingsprocedure nagestuurd zouden worden. Verweerder heeft in zijn verweerschrift terecht toegelicht dat de beslissing op bezwaar pas zes weken na indiening van de gronden van bezwaar is genomen en eiser dan ook ruim de tijd heeft gehad om nog stukken te overleggen. Bovendien heeft eiser niet concreet verzocht nog geen beslissing op bezwaar te nemen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Paulus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, C-133/15, ECLI:EU:C:2017:354