ECLI:NL:RBDHA:2019:6932
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, een Gambiaanse nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 17 februari 2019 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat de eiser op 8 november 2018 een Schengenvisum van Spanje had verkregen, dat geldig was van 20 november 2018 tot 4 maart 2019. De Spaanse autoriteiten bevestigden op 13 maart 2019 dat zij verantwoordelijk waren voor de asielaanvraag van de eiser.
De eiser betwistte de beslissing van de staatssecretaris en voerde aan dat hij nooit in Spanje was geweest en dat hij niet kon aangeven wat er mis was met het Spaanse systeem. Hij had zijn visum gebruikt om naar Zweden te reizen, maar was uiteindelijk in Nederland beland. De eiser stelde dat hij zich nuttig had gemaakt in Nederland door vrijwilligerswerk te doen en dat dit een reden was voor de staatssecretaris om zijn aanvraag in behandeling te nemen op basis van bijzondere omstandigheden.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten dat de omstandigheid dat de eiser vrijwilligerswerk had gedaan, geen bijzondere individuele omstandigheid was die in de weg zou staan aan de overdracht aan Spanje. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier J.A.B. Koens, en werd openbaar gemaakt op 15 juli 2019.