ECLI:NL:RBDHA:2019:6932

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2019
Publicatiedatum
12 juli 2019
Zaaknummer
NL19.11671
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, een Gambiaanse nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 17 februari 2019 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat de eiser op 8 november 2018 een Schengenvisum van Spanje had verkregen, dat geldig was van 20 november 2018 tot 4 maart 2019. De Spaanse autoriteiten bevestigden op 13 maart 2019 dat zij verantwoordelijk waren voor de asielaanvraag van de eiser.

De eiser betwistte de beslissing van de staatssecretaris en voerde aan dat hij nooit in Spanje was geweest en dat hij niet kon aangeven wat er mis was met het Spaanse systeem. Hij had zijn visum gebruikt om naar Zweden te reizen, maar was uiteindelijk in Nederland beland. De eiser stelde dat hij zich nuttig had gemaakt in Nederland door vrijwilligerswerk te doen en dat dit een reden was voor de staatssecretaris om zijn aanvraag in behandeling te nemen op basis van bijzondere omstandigheden.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten dat de omstandigheid dat de eiser vrijwilligerswerk had gedaan, geen bijzondere individuele omstandigheid was die in de weg zou staan aan de overdracht aan Spanje. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier J.A.B. Koens, en werd openbaar gemaakt op 15 juli 2019.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.11671

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

(gemachtigde: mr. A. Greve-Kortrijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en tevens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek is geregistreerd onder nummer NL19.11672.
De rechtbank sluit het onderzoek met toestemming van partijen zonder zitting [1] .

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en van Gambiaanse nationaliteit.
Op 17 februari 2019 heeft hij een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit onderzoek in EU-Vis is gebleken dat eiser op 8 november 2018 door de buitenlandse vertegenwoordiging van Spanje in Dakar, Senegal in het bezit is gesteld van een Schengenvisum, welk geldig was van 20 november 2018 tot 4 maart 2019. Verweerder heeft Spanje verzocht om eiser over te nemen. De autoriteiten van Spanje hebben op 13 maart 2019 laten weten op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening [2] verantwoordelijk te zijn voor het verzoek van eiser om internationale bescherming en het verzoek te accepteren.
3. Eiser erkent dat hij met een Spaans visum is ingereisd, maar stelt dat hij nooit in Spanje is geweest en niet kan aangeven wat er al dan niet mis is met het Spaanse systeem. Eiser is met zijn visum naar Zweden gereisd en wilde daar asiel aanvragen. Omdat hij in de bus waarin hij zat in slaap is gevallen is hij in Duitsland terecht gekomen. Vandaar is hij met de trein naar Nederland gereisd. Het is volgens eiser zijn lot dat hij in Nederland is.
Hij meent dat er omstandigheden zijn die verweerder ertoe hadden moeten nopen om de aanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken. Eiser heeft hiertoe aangevoerd dat hij zich in Nederland nuttig heeft gemaakt als vrijwillige klusser, hij graag werkt en zich zijns inziens in zeer korte tijd heeft bewezen. Ter onderbouwing daarvan heeft eiser een aantal kopieën van certificaten, foto’s en een bericht van inschrijving als vrijwillige klusser bij Zorgboerderij Pitteperk in Koudekerke overgelegd. Om deze reden voelt eiser zich sterk verbonden met Nederland.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Spanje in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
5. Met het claimakkoord van 13 maart 2019 hebben de Spaanse autoriteiten gegarandeerd om het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Het is aan eiser om concrete feiten en omstandigheden aan te dragen die aanknopingspunten bieden voor het tegendeel. Eiser is daar met zijn stellingen dat hij Spanje niet kent en dat het zijn lot is dat hij in Nederland terecht is gekomen, niet in geslaagd.
6. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat de omstandigheid dat eiser vrijwilligerswerk in Nederland heeft gedaan geen bijzondere individuele omstandigheid is die in de weg zou kunnen staan aan overdracht aan Spanje.
7. Er was daarom geen aanleiding voor verweerder om de behandeling van de asielaanvraag aan zich te trekken met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
2.Verordening (EU) nr. 604/2013