ECLI:NL:RBDHA:2019:6914

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
NL19.14096
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde asielaanvraag zonder zitting op basis van geen nieuwe feiten of omstandigheden

Op 11 juli 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, een Turkse nationaliteit hebbende vreemdeling, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een opvolgende aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, nadat zijn eerdere aanvraag op 10 april 2019 was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de opvolgende aanvraag heeft afgewezen op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die aanleiding gaven tot een hernieuwde beoordeling van zijn aanvraag. Eiser had eerder al een afwijzing ontvangen op basis van ongeloofwaardigheid van zijn gestelde problemen, waaronder bloedwraak en etnische problemen. De rechtbank oordeelde dat de door eiser overgelegde stukken niet als nieuw konden worden aangemerkt, aangezien deze niet substantieel afwijken van de eerder ingediende informatie. Eiser had ook niet tijdig de originele documenten ingediend, wat zijn zaak niet versterkte. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.14096

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2019 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H.K. Westerhof),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1988 en de Turkse nationaliteit te hebben.
2. Bij besluit van 10 april 2019 heeft verweerder een eerdere asielaanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 31, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, f en h van de Vw. Bij uitspraak van 27 mei 2019 van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, is dit besluit onherroepelijk geworden. In dat besluit zijn de door eiser gestelde bloedwraak, problemen met een persoon genaamd [A], zijn veroordeling door de rechtbank in Turkije en problemen vanwege zijn etniciteit ongeloofwaardig geacht.
3. Eiser heeft zich bij zijn opvolgende asielaanvraag opnieuw op deze problemen beroepen. Ter onderbouwing daarvan heeft hij een kopie van en onderzoeksrapport over de tegen hem gerichte aanval overgelegd. Eiser heeft daarbij verklaard dat het origineel onderweg is, samen met een getuigenverklaring van [B] over de detentie van eiser, verklaringen van zijn broer en schoonzus over de beschieting van hun woning, het origineel politiedossier over de gebeurtenissen van 2009 of 2010 en het overlijdensrapport van zijn compagnon.
4. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. Daartoe heeft verweerder overwogen dat de door eiser overgelegde en genoemde stukken en de door hemzelf gegeven verklaringen niet kunnen worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of omstandigheden, welke aanleiding geven tot afwijking van het in de eerste asielprocedure gegeven oordeel. Verweerder heeft er daarbij onder meer op gewezen dat eiser een deel van de genoemde stukken niet en een ander deel alleen in kopie heeft overgelegd.
5. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 niet-ontvankelijk worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend waaraan door de vreemdeling geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag zijn gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
6. Eiser betoogt dat hij in zijn zienswijze kenbaar heeft gemaakt de originele stukken bij het uitreiken van het voornemen aan verweerder te overhandigen. Verweerder had het voornemen in persoon moeten uitreiken. Indien verweerder niet voornemens was de documenten op dat moment in ontvangst te willen nemen, had verweerder eiser hiervan op de hoogte moeten stellen. Door dit niet te doen heeft verweerder niet zorgvuldig en in strijd met de goede procesorde gehandeld. Eisers belangen zijn geschaad doordat verweerder heeft geweigerd de authenticiteit van de documenten te beoordelen, aldus eiser.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1
Het is vaste jurisprudentie dat het begrip ‘nieuwe elementen of bevindingen’ geen andere betekenis heeft dan het begrip ‘nieuw gebleken feiten of omstandigheden’. Dit betekent dat de rechtbank voor de uitleg van het begrip ‘nieuwe elementen of bevindingen’ aansluiting zoekt bij de bestaande jurisprudentie over het begrip ‘nieuw gebleken feiten of omstandigheden’.
Onder nieuwe elementen of bevindingen moeten daarom worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten of veranderde omstandigheden voor die een - hernieuwde - toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
7.2
In hoofdstuk C1/2.12 van de Vreemdelingencirculaire 2000 staat vermeld dat verweerder het voornemen aan de gemachtigde van de vreemdeling zendt, tenzij geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is. Nu er in dit geval een gemachtigde van eiser bekend was, was verweerder niet gehouden het voornemen aan eiser in persoon uit te reiken. Verweerder heeft zich daarbij terecht op het standpunt gesteld dat het op de weg van eiser ligt om zorg te dragen voor een tijdige aanlevering van documenten die van belang zijn voor de beoordeling van zijn asielrelaas. Ook heeft verweerder er terecht op gewezen dat het eiser vrij stond uitstel te vragen voor het indienen van de originele documenten. Niet is gebleken dat eiser van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onzorgvuldig dan wel in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld. Daarbij komt dat verweerder, voor zover mogelijk, ook reeds inhoudelijk op de stukken heeft gereageerd, dan wel zich op het standpunt heeft gesteld dat dit geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn, nu deze documenten ook reeds ten tijde van de eerste asielprocedure overgelegd hadden kunnen worden.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2019.
griffier rechter
De uitspraak is bekendgemaakt aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.