ECLI:NL:RBDHA:2019:6912

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3658
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over asielprocedure en bescherming in Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2019 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 27 maart 2019. De opposant had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 14 maart 2019, waarin zijn verzoek om asiel was afgewezen. De rechtbank had in de eerdere uitspraak het beroep ongegrond verklaard zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het eindoordeel volgens de rechtbank buiten redelijke twijfel stond. De opposant was het niet eens met deze beslissing en stelde verzet in, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met de bewijzen die hij had overgelegd, waaronder getuigenverklaringen en aangiften bij de Italiaanse politie.

Tijdens de zitting op 11 juni 2019 heeft de opposant zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door een vriend die voor hem tolkte. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de opposant niet heeft aangetoond dat er in Italië sprake is van ernstige tekortkomingen in de asielprocedure of opvangvoorzieningen. De rechtbank concludeerde dat de Italiaanse autoriteiten bereid zijn om de opposant te helpen, en dat de angst van de opposant voor persoonlijke aanvallen niet voldoende was om het beroep gegrond te verklaren.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het verzet ongegrond is en dat de eerdere uitspraak van 27 maart 2019 in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/3658 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2019 op het verzet van

[opposant], opposant,

tegen de uitspraak van de rechtbank van 27 maart 2019 in het beroep van opposant tegen

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

(gemachtigde: mr. E. Singh)

Procesverloop

Opposant heeft tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van
14 maart 2019 (het bestreden besluit) beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 27 maart 2019 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2019. Opposant is verschenen, bijgestaan door [A], een vriend, die voor hem tolkt. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk ongegrond geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat geen sprake is van dermate ernstige tekortkomingen in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen in Italië dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buitenzittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep ongegrond is. Aan de behandeling ter zitting van de beroepsgronden komt de rechtbank slechts toe als het verzet gegrond is.
3. Opposant is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat het beroep buiten redelijke twijfel ongegrond is en wil dat zijn beroep ter zitting wordt behandeld. Opposant is van mening dat uit de buitenzittingsuitspraak van 27 maart 2019 niet blijkt dat de bewijzen die hij heeft overgelegd voor zijn stelling dat de Italiaanse autoriteiten hem geen bescherming bieden voldoende bij het oordeel van de rechtbank zijn betrokken. De bewijzen betreffen vooral getuigenverklaringen over eisers behandeling bij de politie, aangiften die hij bij de Italiaanse politie heeft gedaan (bijvoorbeeld: 14 november 2018 aangifte van dreigtelefoontjes, 22 november 2018 aangifte van mishandeling) en bezoeken aan eerste hulpdiensten, onder andere voor behandeling van wonden van messteken. Opposant voelde zich zo onveilig in Italië voor de familie van zijn vrouw en/of andere belagers, dat hij op 23 november 2018 uit Italië is vertrokken.
4.1
De rechtbank is van oordeel dat opposant nog steeds niet heeft onderbouwd dat in Italië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat het verzet ongegrond is. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt dat de politie zijn aangiften heeft opgenomen. Ook al is aannemelijk dat de politie zijn aangiften niet steeds voortvarend heeft opgenomen en ook al is begrijpelijk dat eiser bang is voor eventuele nieuwe persoonlijke aanvallen, niet is gebleken dat de Italiaanse autoriteiten niet bereid zijn om opposant te helpen.
Dat opposant zich in de kern kan niet vinden in de uitspraak van 27 maart 2019 leidt echter niet tot het oordeel dat het beroep niet vereenvoudigd, dus zonder zitting, kon worden afgedaan.
5. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank in de uitspraak van 27 maart 2019 terecht geoordeeld dat het beroep buiten redelijke twijfel ongegrond is.
6. Het verzet is ongegrond. De uitspraak waartegen verzet is gedaan blijft in stand. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. van Limpt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.