ECLI:NL:RBDHA:2019:6912
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen uitspraak over asielprocedure en bescherming in Italië
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2019 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 27 maart 2019. De opposant had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 14 maart 2019, waarin zijn verzoek om asiel was afgewezen. De rechtbank had in de eerdere uitspraak het beroep ongegrond verklaard zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het eindoordeel volgens de rechtbank buiten redelijke twijfel stond. De opposant was het niet eens met deze beslissing en stelde verzet in, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met de bewijzen die hij had overgelegd, waaronder getuigenverklaringen en aangiften bij de Italiaanse politie.
Tijdens de zitting op 11 juni 2019 heeft de opposant zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door een vriend die voor hem tolkte. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de opposant niet heeft aangetoond dat er in Italië sprake is van ernstige tekortkomingen in de asielprocedure of opvangvoorzieningen. De rechtbank concludeerde dat de Italiaanse autoriteiten bereid zijn om de opposant te helpen, en dat de angst van de opposant voor persoonlijke aanvallen niet voldoende was om het beroep gegrond te verklaren.
De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het verzet ongegrond is en dat de eerdere uitspraak van 27 maart 2019 in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.