ECLI:NL:RBDHA:2019:6911

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
NL19.9726
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard wegens internationale bescherming in Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2019 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van een Nigeriaanse vrouw, die samen met haar minderjarige kind een verblijfsvergunning voor asiel in Nederland had aangevraagd. De aanvraag werd niet-ontvankelijk verklaard door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de eiseres in Italië internationale bescherming geniet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat Italië zijn verdragsverplichtingen jegens haar niet nakomt en dat er geen reden is om niet uit te gaan van het interstatelijke vertrouwensbeginsel. De eiseres voerde aan dat de situatie in Italië problematisch is voor statushouders, maar de rechtbank oordeelde dat de feitelijke situatie niet zo slecht is dat deze in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank concludeerde dat de eiseres zelf de rechten die voortvloeien uit haar status in Italië moet effectueren en dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer in Italië in een situatie terecht zal komen die in strijd is met haar mensenrechten. Het beroep van de eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.9726

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2019 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

mede namens haar minderjarige kind:
[Kind], geboren op [geboortedatum] 2016,
(gemachtigde: mr. M. Drenth),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Singh).

ProcesverloopBij besluit van 25 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.9727, plaatsgevonden op 11 juni 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen E. Tackey. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1996. Eiseres heeft op 15 februari 2019 een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw), omdat eiseres in een andere lidstaat van de Europese Unie, te weten Italië, internationale bescherming geniet. Kort weergegeven heeft verweerder overwogen dat eiseres om die reden een sterke(re) band met Italië heeft. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat Italië zijn verdragsverplichtingen jegens haar niet nakomt en dat niet mag worden uitgegaan van het interstatelijke vertrouwensbeginsel. In het geval van dreigende of zich voordoende problemen kan eiseres de bescherming inroepen van de (hogere) autoriteiten dan wel geëigende instanties in Italië.
3. Eiseres kan zich niet vinden in het bestreden besluit. Zij stelt zich op het standpunt dat Nederland haar asielaanvraag in behandeling dient te nemen, omdat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. In Italië is sprake van systematische tekortkomingen in de asielprocedure en ook de voorzieningen voor statushouders voldoen niet aan de vereisten. Bij terugkeer naar Italië zal eiseres terechtkomen in een situatie die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) en artikel 3 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Eiseres verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar het AIDA rapport van 16 april 2019, het nieuwsbericht van ECRE van 16 april 2019 en de brief van VluchtelingenWerk van 26 april 2019 betreffende de positie van statushouders. Tot slot stelt eiseres dat zij en haar zoontje kwetsbaar zijn in de zin van het van het arrest van het van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) van 4 november 2014, Tarakhel tegen Zwitserland. Verweerder dient daarom eerst van de Italiaanse autoriteiten garanties te krijgen alvorens eiseres terug kan keren naar Italië.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Niet in geschil is dat eiser in Italië internationale bescherming geniet. In geschil is de vraag of verweerder terecht is uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en eiseres als statushouder bij terugkeer naar Italië niet in een situatie die in strijd met artikel 3 van het EVRM terecht zal komen.
4.2
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft op 30 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1794) uitspraak gedaan over de situatie van statushouders in Italië. De Afdeling heeft in deze uitspraak onder meer overwogen dat de situatie van asielzoekers niet te vergelijken is met die van statushouders, die immers dezelfde rechten hebben als Italiaanse staatsburgers op het gebied van werk, gezondheidszorg, sociale huisvesting, onderwijs en sociale voorzieningen. De feitelijke situatie in Italië voor statushouders is wel moeilijk, vooral nadat zij de opvang hebben moeten verlaten. Deze situatie is echter niet zo slecht dat sprake is van extreme armoede of ontberingen van eerste levensbehoeften en rechteloosheid waartegenover de Italiaanse autoriteiten onverschillig zouden staan en waardoor er sprake zou zijn van een schending van artikel 3 van het EVRM. Van vreemdelingen mag worden verwacht dat zij in Italië zelf de rechten die voortvloeien uit hun status effectueren en zich in dat kader wenden tot de hogere autoriteiten.
4.3
Uit de verklaringen van eiseres en uit de door haar overgelegde algemene bronnen en informatie, komt - samengevat - het beeld naar voren dat in Italië statushouders problemen ondervinden bij de toegang tot huisvesting, gezondheidszorg, en andere sociale voorzieningen (zoals inkomenssteun) en dat er een toename van racistisch geweld valt waar te nemen. Dat er in Italië voor statushouders in het algemeen of voor eiseres specifiek echter sprake zou zijn van een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie, zoals omschreven onder 4.2., blijkt hieruit niet.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat het relaas van eiseres niet maakt dat in haar persoonlijk geval niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Daarvoor is van belang dat eiseres haar stelling dat zij geen bescherming van de Italiaanse autoriteiten kan inroepen in verband met haar problemen met de vrouw die haar wil ronselen voor prostitutie, niet heeft onderbouwd. Van eiseres mag worden verwacht dat zij, ook als kwetsbaar persoon, in Italië zelf de rechten die voortvloeien uit haar status effectueert. De stelling van eiseres dat zij als gevolg van de taalbarrière niet in staat zou zijn om hulp in te schakelen is door verweerder terecht niet gevolgd, omdat niet valt in te zien dat eiseres daardoor in het geheel niet in staat zou zijn om bij de Italiaanse autoriteiten kenbaar te maken dat zij vreest voor gedwongen prostitutie. Bovendien waren hulpverleners van de kerkelijke organisatie, waar eiseres en haar zoontje een jaar hebben verbleven, in beginsel in staat om haar te helpen, ook bij het effectueren van haar rechten. Eiseres heeft desgevraagd geen aannemelijke verklaring gegeven waarom deze mogelijkheid niet is benut. Verder is niet gebleken dat eiseres zich tot de hogere autoriteiten in Italië heeft gewend, zodat niet kan worden geconcludeerd dat de Italiaanse autoriteiten eiseres niet willen of kunnen helpen. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Italië in een situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM terecht zal komen en dat hij dus niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft mogen uitgaan.
4.5
Het beroep van eiseres op de uitspraak van de rechtbank Roermond van 20 mei 2019 (NL19.62199 en NL19.6221) en de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 23 mei 2019 (NL19.3587 en NL19.3589) kan niet slagen. Deze uitspraken zien immers op de situatie van asielzoekers en niet op statushouders, zoals eiseres. Zoals onder 4.2 overwogen is de situatie van asielzoekers niet te vergelijken met die van statushouders, omdat het dezelfde rechten toekomst als Italiaanse staatsburgers, waardoor een beroep op voornoemde rechtbank uitspraken geen doel treft.
4.6
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van eiseres op het Tarakhel-arrest niet. Eiseres geniet immers internationale bescherming van de Italiaanse autoriteiten en in het Tarakhel-arrest gaat het om vluchtelingen die nog in de asielprocedure zitten.
5. Gezien het vorenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de aanvraag van eiseres niet-ontvankelijk kunnen verklaren op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, omdat zij in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. van Limpt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2019.
griffier rechter
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.