Op 11 juli 2019 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak met rekestnummer HA RK 19-49, waarin het verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap van een minderjarige werd behandeld. Het verzoekschrift was ingediend door [Y], die in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2002 in Afghanistan, het verzoek deed. De minderjarige is geboren uit het huwelijk van haar Nederlandse vader en Afghaanse moeder. De IND, vertegenwoordigd door mr. C.M. Meijer, heeft in haar standpunt aangegeven dat het verzoek kan worden ingewilligd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingediende stukken, waaronder het verzoekschrift en correspondentie van de IND. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige, op basis van artikel 3 lid 1 van de Rijkswet op het Nederlanderschap, bij haar geboorte de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen door afstamming van haar vader. De IND concludeert dat het verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap kan worden toegewezen, en de rechtbank heeft dit verzoek als onweersproken en op de wet gegrond toegewezen.
In de beschikking heeft de rechtbank vastgesteld dat de minderjarige sinds haar geboorte de Nederlandse nationaliteit bezit. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C. Sluymer, rechter, bijgestaan door P. Hillebrand als griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 juli 2019.