ECLI:NL:RBDHA:2019:689

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2019
Publicatiedatum
29 januari 2019
Zaaknummer
AWB 18/6008 en 18/6009
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van huiselijk geweld en belangenafweging onder artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft eiseres, van Venezolaanse nationaliteit, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op ‘Niet-tijdelijke humanitaire gronden’ na de intrekking van haar eerdere verblijfsvergunning. De rechtbank heeft geoordeeld dat de aanvraag terecht is afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd van het huiselijk geweld dat zij heeft ervaren. De rechtbank stelt vast dat de verklaring van eiseres en de overgelegde medische informatie niet voldoen aan de eisen die in het beleid zijn gesteld. Eiseres had moeten aantonen dat het huiselijk geweld heeft geleid tot de feitelijke verbreking van haar relatie, maar de rechtbank concludeert dat de bewijsvoering tekortschiet.

Daarnaast heeft de rechtbank de belangenafweging onder artikel 8 van het EVRM beoordeeld. Eiseres heeft aangevoerd dat haar verblijf in Nederland noodzakelijk is voor haar rouwproces na het verlies van haar zoontje en voor de afwikkeling van haar echtscheiding. De rechtbank erkent de tragiek van haar situatie, maar oordeelt dat de staatssecretaris niet onterecht heeft geoordeeld dat deze omstandigheden niet leiden tot een verplichting tot toelating van eiseres. De rechtbank wijst erop dat eiseres voornamelijk in Venezuela heeft gewoond en dat haar banden met Nederland relatief zwak zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de aanbeveling aan de staatssecretaris om toekomstige visumaanvragen van eiseres met begrip te behandelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 18/6008 (beroep)
AWB 18/6009 (voorlopige voorziening)
[v-nr.]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 17 januari 2019 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] , van Venezolaanse nationaliteit, eiseres en verzoekster, hierna te noemen: eiseres
(gemachtigde: mr. J.W.F. Menick),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van eiseres onder de beperking ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 1] ’ ingetrokken en is de aanvraag van eiseres van 22 november 2017 tot wijziging van de beperking van haar verblijfsvergunning naar een verblijfsvergunning regulier ‘Niet-tijdelijke humanitaire gronden’ afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 17 juli 2018 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 11 augustus 2018 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen en is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig [naam 2] , tolk in de taal Spaans. Verweerder heeft zich met voorafgaande schriftelijke kennisgeving niet laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
De aanvraag en verweerders afwijzing
1. Eiseres is met ingang van [datum 1] in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 1] ’, geldig tot [datum 2] . Omdat de relatie tussen eiseres en [naam 1] is verbroken, heeft eiseres de hier aan de orde zijnde aanvraag ingediend om de beperking van haar verblijfsvergunning te wijzigen naar ‘Niet-tijdelijke humanitaire gronden’. Bij de aanvraag heeft eiseres aangegeven dat zij slachtoffer is van huiselijk geweld.
2. Verweerder heeft de aanvraag tot wijziging van de beperking van de verblijfsvergunning afgewezen, omdat het huiselijk geweld niet is aangetoond op de wijze zoals omschreven in paragraaf B9/18.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000. Daarnaast heeft verweerder de verblijfsvergunning onder de beperking ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 1] ’ met terugwerkende kracht ingetrokken tot 16 juni 2017, omdat eiseres en [naam 1] sinds die datum niet meer op hetzelfde adres staan ingeschreven in de Basisregistratie Personen.
Afbakening van het geschil
3. Niet in geschil is dat de relatie tussen eiseres en [naam 1] is verbroken en dat verweerder de verblijfsvergunning onder de beperking ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 1] ’ daarom op goede gronden heeft ingetrokken. In geschil is of verweerder aan eiseres een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘Niet-tijdelijke humanitaire gronden’ had moeten verlenen.
Het beroep en de beoordeling daarvan door de rechtbank
4.1
Eiseres voert aan dat verweerder haar de gevraagde verblijfsvergunning had moeten verlenen. Volgens eiseres had verweerder niet mogen twijfelen aan haar verklaringen over het huiselijk geweld, de overgelegde foto’s van haar verwondingen en de verklaringen van haar medisch hulpverleners.
4.2
Op grond van zijn beleid verleent verweerder een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘Niet-tijdelijke humanitaire gronden’ als sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor de vreemdeling blijvend op verblijf in Nederland is aangewezen. Verweerder neemt aan dat bijzondere individuele omstandigheden in ieder geval gelegen kunnen zijn in aantoonbaar ondervonden (seksueel) geweld binnen de familie. In dat kader verleent verweerder de verblijfsvergunning als de vreemdeling aantoont dat huiselijk geweld binnen de familie heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de (huwelijks)relatie. Verweerder beschouwt als bewijsmiddel van huiselijk geweld recente bescheiden van de politie, waarbij bij de politie aannemelijk gemaakt moet zijn dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden, of een recente verklaring van de politie of het Openbaar Ministerie (OM) dat het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld. Er moet sprake zijn van minstens één van deze bewijsmiddelen in combinatie met recente medische informatie van de (vertrouwens)arts of een recente verklaring van een andere hulpverlener of recente gegevens over verblijf in de opvang of andere objectieve gegevens uit betrouwbare bron, waaruit voldoende moet blijken dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden. [1]
4.3
De rechtbank stelt voorop dat zij niet twijfelt aan de verklaring die eiseres ter zitting heeft afgelegd, waarin zij onder andere heeft aangegeven dat [naam 1] haar hardhandig heeft vastgepakt en bij haar keel heeft gegrepen. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het huiselijk geweld niet aannemelijk is gemaakt op de wijze zoals omschreven in paragraaf B9/18.2 van de Vc 2000. In het dossier bevindt zich namelijk enkel het proces-verbaal van de door eiseres tegen [naam 1] gedane aangifte van enkelvoudige mishandeling. Er is geen verklaring overgelegd waaruit blijkt dat bij de politie aannemelijk is gemaakt dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden of een verklaring waaruit blijkt dat het OM ambtshalve vervolging heeft ingesteld tegen [naam 1] . Daarnaast blijkt uit de door eiseres overgelegde medische informatie onvoldoende dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden. Deze informatie is namelijk gebaseerd op de eigen verklaringen van eiseres en is daarmee niet afkomstig van een onafhankelijke en objectieve bron. De door eiseres afgelegde verklaringen en de foto’s zijn, in het licht van verweerders beleid, onvoldoende bewijs om uit te gaan van relationeel geweld op grond waarvan een verblijfsvergunning onder de beperking ‘Niet-tijdelijke humanitaire gronden’ kan worden verleend. De grond slaagt niet.
5.1
Eiseres voert verder aan dat verweerders belangenafweging in het kader van artikel 8 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) ten onrechte in haar nadeel is uitgevallen. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met het feit dat eiseres haar pasgeboren zoontje in [jaartal] in Nederland is verloren en dat het voor haar rouwproces belangrijk is om dicht bij zijn graf te kunnen zijn. Ook moet eiseres in Nederland blijven voor de afwikkeling van haar echtscheiding. Ten slotte wil eiseres een studie volgen aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en is zij actief bij een belangenorganisatie.
5.2
De rechtbank is, enigszins terughoudend toetsend, van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de belangenafweging uitvalt in het nadeel van eiseres. De rechtbank ziet in dat het overlijden van het zoontje van eiseres een zeer tragische gebeurtenis is en heeft daarom begrip voor de wens van eiseres om in Nederland te blijven zodat zij het graf van haar zoontje kan bezoeken. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat deze omstandigheid niet maakt dat artikel 8 van het EVRM noopt tot toelating van eiseres. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat de echtscheiding nog niet is afgehandeld. Verweerder heeft er bij de afweging van de belangen niet onrechte op gewezen dat eiseres het grootste deel van haar leven in Venezuela heeft gewoond en dat zij ook na de scheiding van haar man en het overlijden van haar zoontje in Venezuela heeft verbleven. Zij heeft hierdoor sterke banden met Venezuela, terwijl zij slechts een relatief korte periode van enkele jaren in Nederland heeft verbleven en daardoor in feite nog niet zo heel sterk verbonden is geraakt met Nederland. Daarnaast heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het feit dat eiseres een opleiding wil volgen en dat zij is aangesloten bij een belangenorganisatie, niet zodanig bijzonder is dat haar verblijf op grond daarvan moet worden toegestaan. De grond slaagt niet.
6. Voor zover eiseres zich mede op het standpunt stelt dat zij niet kan terugkeren naar Venezuela vanwege de slechte leefomstandigheden en de veiligheidsrisico’s in dat land, is de rechtbank van oordeel dat deze omstandigheden asielgerelateerd zijn en daarom niet kunnen worden beoordeeld in deze (reguliere) procedure.
7. Tot slot volgt de rechtbank eiseres niet in haar stelling dat de in artikel 7:2, eerste lid van de Awb neergelegde hoorplicht is geschonden. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Gelet op het feit dat eiseres er ook in bezwaar niet in is geslaagd om het huiselijk geweld aannemelijk te maken op de wijze zoals omschreven in paragraaf B9/18.2 van de Vc 2000, bestond er naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs geen twijfel over de conclusie dat het bezwaar van eiseres ongegrond was. Dat betekent dat verweerder van het horen heeft kunnen afzien.
8. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
9. De rechtbank geeft verweerder mee om eventuele visumaanvragen van eiseres welwillend, voortvarend en begripvol te behandelen. Verweerder zal daarbij rekening moeten houden met het rouwproces van eiseres en haar wens om het graf van haar zoontje te kunnen bezoeken.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
10. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, omdat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
11. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 18/6008,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 18/6009,
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.C.H. Hersbach, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.In paragraaf B9/8.6, paragraaf B9/11 en paragraaf B9/18.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000.