ECLI:NL:RBDHA:2019:6887
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van besluit tot niet in behandeling nemen van asielaanvraag en rechtsgevolgen in stand laten
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Nigeriaanse eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de Staatssecretaris niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Spanje verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag, op basis van de Dublinverordening. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 21 mei 2019, waar de eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig waren, heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Echter, de rechtbank heeft besloten dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Dit betekent dat de situatie zoals die was voor het bestreden besluit, niet verandert.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de bekendmaking van het voornemen tot afwijzing van de aanvraag niet correct was, omdat de gemachtigde van de eiser nog niet gemachtigd was op het moment van toezending. Dit formele gebrek leidde tot de gegrondverklaring van het beroep. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser de gelegenheid had om zijn zienswijze in te dienen, maar dit niet heeft gedaan. Daarom zijn de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van €256,-. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat het beroep gegrond was verklaard.
Deze uitspraak is openbaar gemaakt door rechter E.S.G. Jongeneel, in aanwezigheid van griffier A.E. Maas. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.