ECLI:NL:RBDHA:2019:6887

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
NL19.9233 en NL19.9234
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot niet in behandeling nemen van asielaanvraag en rechtsgevolgen in stand laten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Nigeriaanse eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de Staatssecretaris niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Spanje verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag, op basis van de Dublinverordening. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 21 mei 2019, waar de eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig waren, heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Echter, de rechtbank heeft besloten dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Dit betekent dat de situatie zoals die was voor het bestreden besluit, niet verandert.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de bekendmaking van het voornemen tot afwijzing van de aanvraag niet correct was, omdat de gemachtigde van de eiser nog niet gemachtigd was op het moment van toezending. Dit formele gebrek leidde tot de gegrondverklaring van het beroep. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser de gelegenheid had om zijn zienswijze in te dienen, maar dit niet heeft gedaan. Daarom zijn de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van €256,-. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat het beroep gegrond was verklaard.

Deze uitspraak is openbaar gemaakt door rechter E.S.G. Jongeneel, in aanwezigheid van griffier A.E. Maas. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.9233 en NL19.9234
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 27 mei 2019 van de enkelvoudige kamer en van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. C.M.G.M. Raafs ),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.S.R. Mangroelal).

Procesverloop

Bij besluit van 18 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.9234, plaatsgevonden op 21 mei 2019. Eiser en gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 bepaalt dat de rechtgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €256,- (wegens kosten van rechtsbijstand), te vergoeden aan eiser.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1999.
Uit Eurodac is gebleken dat eiser de buitengrens van de lidstaten die gebonden zijn aan de Eurodacverordening op illegale wijze heeft overschreden via Spanje. Gelet op de beschikbare informatie is aan de autoriteiten van Spanje op 22 februari 2019 gevraagd om eiser over te nemen op grond van artikel 13.1 van Verordening (EU) 604/2013 (hierna: Dublinverordening). De Spaanse autoriteiten hebben hiermee ingestemd op 12 maart 2019.
3. De rechtbank stelt vast dat het voornemen op 20 maart 2019 aan mr. Raafs is gezonden. Uit diens brief van 3 april 2018 leidt de rechtbank af dat op dat moment (nog) geen contact tussen eiser en mr. Raafs tot stand was gekomen. Om die reden was hij (nog) niet gemachtigd om voor eiser op te treden als gemachtigde. Toezending van het voornemen (en het bestreden besluit) aan mr. Raafs kan daarom niet als juiste bekendmaking, in de zin van artikel 3.109c, zevende lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 worden aangemerkt, waardoor er sprake is van een formeel gebrek. Op basis hiervan dient het beroep van eiser gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit te worden vernietigd.
4. De rechtbank ziet reden om ter finale beslechting van het geschil de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, zoals verschillende zittingsplaatsen van deze rechtbank in hun uitspraken ook hebben gedaan in zaken waarin eisers gemachtigde een beroep had gedaan op het (nog) niet gemachtigd zijn ten tijde van toezending van het voornemen. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat eiser wel (alsnog) gelegenheid heeft gehad om een zienswijze in te dienen en gronden naar voren te brengen tegen de overdracht aan Spanje. Eiser heeft dit niet gedaan. Nu eiser niets tegen de inhoud van het bestreden besluit heeft aangevoerd, laat de rechtbank de rechtsgevolgen in stand.
5. Het beroep is gegrond.
6. Nu op het beroep besloten is, wordt niet langer voldaan aan het in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde connexiteitsvereiste. Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen zal daarom (bij afzonderlijke uitspraak) worden afgewezen.
7. Nu het beroep gegrond is ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser in beroep gemaakte kosten. De rechtbank hanteert daarbij het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en de daarbij behorende bijlage. Er is door een derde beroepsmatig rechtsbijstand verleend. Eén punt wordt toegekend voor het beroepschrift met een waarde per punt van € 512,-. De rechtbank acht een wegingsfactor van 0,5 op zijn plaats omdat de beroepsgronden door eisers gemachtigde standaard worden ingediend zonder dat eiser gebruik maakt van de mogelijkheid inhoudelijk tegen het besluit op te komen. De rechtbank stelt het te vergoeden bedrag – anders dan zij abusievelijk berekende ter zitting – vast op € 256,-.
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in
aanwezigheid van mr. A.E. Maas, griffier, op 27 mei 2019.
griffier rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.