ECLI:NL:RBDHA:2019:6883

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
NL19.12908
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2019 uitspraak gedaan in een beroep van een eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris stelde dat Spanje verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser, die stelt de Gambiaanse nationaliteit te bezitten, voerde aan dat er meer dan twaalf maanden waren verstreken sinds zijn illegale grensoverschrijding en dat hij minderjarig was, wat betekende dat zijn aanvraag in Nederland beoordeeld moest worden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat Spanje verantwoordelijk was, omdat de termijn van twaalf maanden nog niet was verstreken. Eiser had niet voldoende bewijs geleverd om zijn minderjarigheid aan te tonen, en de rechtbank oordeelde dat de geboorteakte die hij had overgelegd niet als identificerend document kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht aannemen dat Spanje zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.12908

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

(gemachtigde: mr. D.S. Harhangi-Asarfi),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Procesverloop

Bij besluit van 3 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.12921, plaatsgevonden op 27 juni 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Gambiaanse nationaliteit te bezitten en is volgens de gegevens van verweerder geboren op [geboortedatum]
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] . Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen wanneer op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Spanje een verzoek om overname gedaan. Spanje heeft dit verzoek (fictief) aanvaard.
3. Eiser voert in beroep – kort samengevat – aan dat Spanje op grond van artikel 13 van de Dublinverordening niet langer verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag, omdat er inmiddels meer dan twaalf maanden zijn verstreken na zijn illegale grensoverschrijding. Daarnaast stelt eiser minderjarig te zijn, waardoor zijn asielaanvraag in Nederland moet worden beoordeeld. Eiser stelt dat er in Spanje geen leeftijdsregistratie heeft plaatsgevonden waaruit volgt dat hij meerderjarig is. Eiser heeft een geboorteakte overgelegd. Dat moet volgens eiser worden aangemerkt als een identificerend document. Daarom slaagt de verwijzing van verweerder naar de uitspraken van de Afdeling [3] van 9 augustus 2017 [4] en 15 augustus 2017 [5] niet. Met deze geboorteakte heeft eiser een begin van bewijs over zijn leeftijd geleverd en is het op grond van de samenwerkingsverplichting [6] aan verweerder om nader onderzoek te doen. Eiser verwijst naar de zienswijze van het VN-Mensenrechtencomité van 30 november 2017 [7] . Verweerder heeft volgens eiser onvoldoende gemotiveerd waarom geen leeftijdsonderzoek is aangeboden. Tot slot betoogt eiser dat verweerder ten aanzien van Spanje niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en verwijst daarbij ter onderbouwing naar de update van AIDA [8] van maart 2019 [9] . Volgens eiser is sprake van structurele tekortkomingen in de asielprocedure in Spanje, nu uit voornoemde update volgt dat vreemdelingen die niet binnen een maand na binnenkomst in Spanje een verzoek om internationale bescherming doen, automatisch worden afgewezen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening
4. Op grond van artikel 7, tweede lid, van de Dublinverordening wordt de verantwoordelijke lidstaat bepaald op grond van de situatie op het tijdstip waarop de verzoeker zijn verzoek om internationale bescherming voor de eerste maal bij een lidstaat indient. Wanneer een verzoeker op illegale wijze de grens van een lidstaat heeft overschreden [10] berust op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming bij die lidstaat. Die verantwoordelijkheid eindigt twaalf maanden na de datum waarop de illegale grensoverschrijding heeft plaatsgevonden. Eiser heeft zijn verzoek om internationale bescherming op 5 februari 2019 in Nederland ingediend. Op dat moment waren nog geen twaalf maanden verstreken sinds de illegale grensoverschrijding in Spanje. Daarom heeft verweerder terecht vastgesteld dat Spanje op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming.
Gestelde minderjarigheid
5. Twee verbalisanten van AVIM [11] en de gehoormedewerker van de IND [12] hebben unaniem geoordeeld dat er twijfel bestaat over de door eiser opgegeven (minderjarige) leeftijd. Vervolgens heeft verweerder onderzoek gedaan bij de Spaanse autoriteiten naar eisers leeftijd. Daaruit volgt dat eiser in Spanje staat geregistreerd met als geboortedatum
[geboortedatum] en aldus als meerderjarige wordt aangemerkt. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [13] mag verweerder in beginsel uitgaan van de registratie in een andere lidstaat. Het is dan aan eiser om aannemelijk te maken dat deze gegevens onjuist zijn. Hierin is eiser niet geslaagd. Eiser heeft zijn gestelde leeftijd niet onderbouwd met identificerende documenten en heeft geen stukken overgelegd die aanknopingspunten bieden voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de leeftijdsregistratie in Spanje. De geboorteakte is geen identificerend document. Uit dat document blijkt alleen dat er een [naam] is geboren in [jaar] in Gambia. Echter, zonder identificerende documenten kan niet worden vastgesteld dat eiser degene is die wordt vermeld op de geboorteakte. Daarnaast heeft verweerder wel degelijk onderzoek gedaan naar eisers leeftijd door middel van een schouw. De samenwerkingsverplichting strekt niet zover dat verweerder in dit geval gehouden is om eiser een leeftijdsonderzoek aan te bieden.
6. Eisers verwijzing naar de zienswijze van het VN-Mensenrechtencomité van
30 november 2017 slaagt evenmin. Zoals verweerder in het bestreden besluit en ter zitting terecht heeft aangegeven, heeft het VN-Mensenrechtencomité geen dwingende bevoegdheden en is de zienswijze dus ook niet bindend. Daarnaast kan uit de zienswijze niet worden afgeleid dat een lidstaat nooit zou mogen afgaan op de registratie van een leeftijd in een andere lidstaat en dat deze lidstaat al bij een enkele betwisting van de leeftijdsregistratie in de andere lidstaat gehouden zou zijn een leeftijdsonderzoek aan de vreemdeling aan te bieden.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
7. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder in het algemeen aannemen dat Spanje zijn verdragsverplichtingen (ten opzichte van eiser) nakomt. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Spanje dit niet zal doen.
8. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat uit het AIDA-rapport niet volgt dat eisers asielaanvraag in Spanje niet wordt behandeld omdat hij deze niet binnen een maand na inreis in Spanje heeft ingediend. Verder heeft verweerder in dit verband terecht gewezen op de omstandigheid dat Spanje het claimverzoek (fictief) heeft geaccepteerd, waarmee Spanje zich verantwoordelijk acht voor de behandeling van eisers asielaanvraag en daarmee garandeert zijn verzoek om internationale bescherming in behandeling te nemen. Mede onder verwijzing naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er dan vanuit gaan dat eiser niet alleen toegang heeft tot de asielprocedure in Spanje, maar dat de Spaanse autoriteiten ook over zullen gaan tot een inhoudelijke beoordeling van eisers asielrelaas. Dit houdt in dat Spanje eisers asielaanvraag – en de eventuele uitzetting naar Gambia – zal toetsen aan het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Verweerder heeft overigens niet ten onrechte opgemerkt dat eiser onvoldoende heeft toegelicht waarom hij zijn afgelegde verklaring tijdens het Dublingehoor over het al dan niet indienen van een asielaanvraag bij de correcties en aanvullingen heeft gewijzigd. Volgens jurisprudentie van de Afdeling [14] is het namelijk van belang dat wordt uitgelegd waarom een aanvulling of correctie wordt gemaakt als die afwijkt van de oorspronkelijke verklaring en waarom niet direct tijdens het gehoor op die manier is verklaard. Daarbij komt dat voor zover eiser meent dat er aan de asielprocedure in Spanje gebreken kleven, van eiser mag worden verwacht dat hij hierover klaagt bij de (hogere) Spaanse autoriteiten dan wel geëigende instanties. Gesteld noch gebleken is dat voor eiser die mogelijkheid niet bestaat dan wel dat de Spaanse autoriteiten niet in staat of bereid zijn hiertegen op te treden.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Andel, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij één van de lidstaten wordt ingediend.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State,
6.Artikel 4, eerste lid, van de Richtlijn 2011/95/EU, Definitierichtlijn.
7.In de zaak O.Y.K.A. tegen Denemarken.
8.Asylum Information Database.
9.Country Report: Spain, 2018 Update.
10.Via land, de zee of de lucht of komende vanuit een derde land en dit is vastgesteld aan de hand van bewijsmiddelen of indirect bewijs, zoals omschreven in de twee in artikel 22, lid 3, van deze verordening genoemde lijsten, inclusief de gegevens zoals bedoeld in Verordening EU nr. 603/2013.
11.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
12.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
13.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 15 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:134, van 15 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2219 en van 7 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3743.
14.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling van 12 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1040.