ECLI:NL:RBDHA:2019:6883
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2019 uitspraak gedaan in een beroep van een eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris stelde dat Spanje verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser, die stelt de Gambiaanse nationaliteit te bezitten, voerde aan dat er meer dan twaalf maanden waren verstreken sinds zijn illegale grensoverschrijding en dat hij minderjarig was, wat betekende dat zijn aanvraag in Nederland beoordeeld moest worden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat Spanje verantwoordelijk was, omdat de termijn van twaalf maanden nog niet was verstreken. Eiser had niet voldoende bewijs geleverd om zijn minderjarigheid aan te tonen, en de rechtbank oordeelde dat de geboorteakte die hij had overgelegd niet als identificerend document kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht aannemen dat Spanje zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.