ECLI:NL:RBDHA:2019:6882
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en overdracht naar Oostenrijk in verband met medische complicaties
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Oekraïense nationaliteit bezittende man, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, met als argument dat Oostenrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. De eiser stelde dat hij medische complicaties had die verdere behandeling vereisten en dat de overdracht naar Oostenrijk zijn gezondheid zou schaden. Tijdens de zitting op 27 juni 2019, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, werd het standpunt van de staatssecretaris verdedigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er geen aanwijzingen waren dat de overdracht naar Oostenrijk zou leiden tot een onomkeerbare achteruitgang van de gezondheid van de eiser. De rechtbank verwees naar een brief van een chirurg die geen relevante medische informatie bevatte die de noodzaak voor een medisch advies bij het Bureau Medische Advisering (BMA) rechtvaardigde. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat zijn gezondheid in gevaar zou komen door de overdracht en dat Oostenrijk zich aan zijn internationale verplichtingen hield. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd gedaan door rechter J.F.I. Sinack en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.