ECLI:NL:RBDHA:2019:6882

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
NL19.12940
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht naar Oostenrijk in verband met medische complicaties

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Oekraïense nationaliteit bezittende man, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, met als argument dat Oostenrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. De eiser stelde dat hij medische complicaties had die verdere behandeling vereisten en dat de overdracht naar Oostenrijk zijn gezondheid zou schaden. Tijdens de zitting op 27 juni 2019, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, werd het standpunt van de staatssecretaris verdedigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er geen aanwijzingen waren dat de overdracht naar Oostenrijk zou leiden tot een onomkeerbare achteruitgang van de gezondheid van de eiser. De rechtbank verwees naar een brief van een chirurg die geen relevante medische informatie bevatte die de noodzaak voor een medisch advies bij het Bureau Medische Advisering (BMA) rechtvaardigde. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat zijn gezondheid in gevaar zou komen door de overdracht en dat Oostenrijk zich aan zijn internationale verplichtingen hield. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door rechter J.F.I. Sinack en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.12940

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. J.W. de Haan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 3 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Oostenrijk daarvoor verantwoordelijk is.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak met nummer NL19.12941, plaatsgevonden op 27 juni 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N.M. Maas. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Oekraïense nationaliteit te bezitten.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat de Oostenrijkse autoriteiten het verzoek om eiser terug te nemen hebben geaccordeerd op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening).
3. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Oostenrijk in beginsel verantwoordelijk is voor het behandelen van eisers asielaanvraag. Evenmin is in geschil dat Oostenrijk zich in beginsel houdt aan zijn internationale verplichtingen, onder meer zoals neergelegd in de Richtlijn 2013/33/EU (Opvangrichtlijn).
5. Eiser voert aan dat hij een medische complicatie heeft die wordt onderzocht en mogelijk verdere medische behandeling vergt. Ter onderbouwing wijst eiser op een brief van chirurg A.V.R.J. Bel waarin verslag wordt gedaan van een consult op 25 april 2019. Volgens eiser heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat zijn overdracht niet zal leiden tot een onomkeerbare achteruitgang in zijn gezondheidssituatie zonder eerst een medisch advies te vragen bij het Bureau Medische Advisering (BMA).
6. In het arrest C.K. tegen Slovenië (ECLI:EU:C:2017:127) heeft het Europese Hof van Justitie geoordeeld dat overdracht van een asielzoeker achterwege dient te blijven indien dit een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand zou inhouden. In de uitspraak van 16 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:129) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uiteengezet dat het daarbij op de weg van die asielzoeker ligt om objectieve gegevens aan de dragen waaruit een dergelijke situatie blijkt.
7. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat in voornoemde brief van chirurg Bel geen aanwijzingen zijn te vinden voor een mogelijke onomkeerbare achteruitgang van eisers gezondheidstoestand bij overdracht. Deze brief heeft namelijk geen andere inhoud dan dat er bij eiser al enige jaren een schedelverdikking aanwezig is ten gevolge van een fractuur en dat deze diagnose wordt meegedeeld aan eisers huisarts. Deze informatie is niet van dien aard dat verweerder advies had moeten vragen aan het BMA.
8. Het beroep van eiser op de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 24 januari 2019 (ECLI:NL:RBOVE:2019:352) en van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 15 februari 2019 (ECLI:NL:RBROT:2019:1209) kan hem niet baten. In deze uitspraken was verweerder namelijk, anders dan in het geval van eiser, alsnog tot de conclusie gekomen dat op basis van de door die vreemdelingen overgelegde medische gegevens een advies moest worden gevraagd aan het BMA.
9. Verder heeft eiser een brief overgelegd van de Oostenrijkse autoriteiten van 13 augustus 2018. Volgens eiser blijkt uit deze brief dat hij in Oostenrijk niet opnieuw aanspraak kan maken op (medische) opvangvoorzieningen. De rechtbank volgt eiser niet in deze stelling. Uit de brief blijkt dat de beëindiging van de voorzieningen is gelegen in de afwijzing van een asielverzoek. De Oostenrijkse autoriteiten hebben echter met het claimakkoord van 19 april 2019 expliciet bevestigd eiser weer terug te zullen nemen als asielzoeker, waarbij zij wederom zijn gebonden aan de Opvangrichtlijn.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.