ECLI:NL:RBDHA:2019:6865

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
NL19.13292
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en onrechtmatige bewaring van vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die de Servische nationaliteit heeft, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 28 mei 2019 een asielaanvraag ingediend, welke werd afgewezen als niet ontvankelijk op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Hiertegen heeft de eiser beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank oordeelde dat de werking van het besluit niet was opgeschort, waardoor de eiser vanaf 28 mei 2019 geen rechtmatig verblijf had. Dit leidde tot de conclusie dat de maatregel van bewaring, opgelegd op 18 april 2019, niet kon worden voortgezet of verlengd na de afwijzing van de asielaanvraag.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het moment van de afwijzing van de asielaanvraag. De rechtbank oordeelde dat de verwijzing van verweerder naar eerdere jurisprudentie niet van invloed was op de onrechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, de maatregel van bewaring opgeheven en een schadevergoeding van € 3.360,- toegekend voor de onrechtmatige bewaring van 42 dagen. Daarnaast zijn de proceskosten van de eiser vastgesteld op € 1.024,-, te betalen door de Staat der Nederlanden. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.13292

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2019 in de zaak tussen

[eiser] ,

eiser,
(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verweerder,
(gemachtigde: mr. C.W. Griffioen).

Procesverloop

Verweerder heeft op 18 april 2019 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort. Op 29 mei 2019 heeft verweerder bepaald dat de inbewaringstelling van eiser met ten hoogste drie maanden wordt verlengd op grond van artikel 59b, derde lid, Vw.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Servische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 mei 2019 (NL19.9378) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert onder meer aan, dat hij ten tijde van het verlengingsbesluit geen rechtmatig verblijf heeft kunnen hebben op grond van artikel 8, aanhef en onder h, Vw en dat de bewaring daarom niet op grond van artikel 59b Vw kon voortduren, noch worden verlengd.
4.1
De rechtbank stelt vast dat tegen een besluit tot verlenging van de bewaring als bedoeld in artikel 59b, derde lid, Vw ingevolge de Vw geen beroep openstaat. Dit laat echter onverlet dat eiser wel op elk gewenst moment op grond van artikel 96, eerste lid, Vw een vervolgberoep kan instellen tegen het voortduren van de bewaring, in welk kader tevens kan worden opgekomen tegen de rechtmatigheid van een verlengingsbesluit op grond van artikel 59b, derde lid, Vw.
4.2
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of het mogelijk is een maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, Vw te laten voortduren als de asielaanvraag (inmiddels) is afgewezen. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat eiser, gelet op de beschikking van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juli 2018 (C-269/18 PPU, C.,J. en S; ECLI:EU:C:2018:544), na de afwijzing van zijn asielaanvraag gedurende de termijn waarbinnen hij een rechtsmiddel kan instellen en, indien dit rechtsmiddel tijdig is ingesteld, totdat op het rechtsmiddel is beslist, rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder h, Vw.
4.3
Ingevolge het derde lid van artikel 59b Vw kan de bewaring krachtens het eerste lid, onderdeel a, b of c worden verlengd met ten hoogste drie maanden indien de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder h, Vw. Ingevolge artikel 8, aanhef en onder h, Vw – voor zover thans van belang – heeft de vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf in afwachting van de beslissing op een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het beroepschrift is beslist.
4.4
De asielaanvraag van eiser is op 28 mei 2019 afgewezen als niet ontvankelijk op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, Vw. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld en een voorlopige voorziening gevraagd. Ingevolge artikel 82, tweede lid, aanhef en onder b, Vw wordt de werking van het besluit daarmee niet opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of op het beroep is beslist. Ook is geen sprake van een rechterlijke beslissing waarin is bepaald dat uitzetting van eiser achterwege dient te blijven totdat op het beroepschrift is beslist. Eiser had dus vanaf 28 mei 2019, de datum waarop tevens het verlengingsbesluit is genomen, geen rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder h, Vw, zodat verweerder geen toepassing kon en mocht geven aan het bepaalde in artikel 59b, derde lid, Vw.
4.5
De verwijzing van verweerder naar de beschikking inzake C., J. en S. maakt dit oordeel niet anders. Uit deze beschikking en uit het arrest van 19 juni 2018 (C-181/16, Gnandi; ECLI:EU:C:2018:465) volgt dat het verblijf van een vreemdeling, direct nadat de afwijzing van de asielaanvraag is vastgesteld, illegaal is geworden in de zin van de Terugkeerrichtlijn, maar dat deze desondanks gedurende de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel en, indien tijdig een rechtsmiddel is ingesteld, op het grondgebied van de lidstaat mag blijven. Dit is niet gelijk te stellen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder h, Vw. Immers, het rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder h, Vw impliceert dat de vreemdeling na afwijzing van zijn asielaanvraag, anders dan in voornoemde arrest en beschikking het geval is, wel legaal verblijf heeft. De rechtbank ziet geen aanleiding om door middel van richtlijnconforme interpretatie te trachten de Nederlandse situatie in overeenstemming te brengen met het unierecht. Het is aan de wetgever om de Vw in overeenstemming te brengen met de jurisprudentie van het Hof en de (overige) bepalingen van unierecht.
4.6
Het voorgaande betekent dat verweerder de maatregel van artikel 59b, eerste lid, Vw niet heeft kunnen laten voortduren, dan wel verlengen, na afwijzing van de asielaanvraag. Het beroep is reeds daarom gegrond en de maatregel is vanaf dat moment dan ook onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag. De overige beroepsgronden behoeven geen nadere bespreking.
5. Op grond van artikel 106 Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 42 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) bewaring van 42 x € 80,- (verblijf detentiecentrum) = €3.360,-.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 3.360,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2019.
griffier rechter
De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van deze uitspraak voor het bedrag van de schadevergoedingen draagt de griffier van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, op aan eiser € 3.360,- uit te betalen.
Gedaan op 9 juli 2019, door mr. E.P.W. van de Ven, rechter.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.