ECLI:NL:RBDHA:2019:6865
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag en onrechtmatige bewaring van vreemdeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die de Servische nationaliteit heeft, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 28 mei 2019 een asielaanvraag ingediend, welke werd afgewezen als niet ontvankelijk op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Hiertegen heeft de eiser beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank oordeelde dat de werking van het besluit niet was opgeschort, waardoor de eiser vanaf 28 mei 2019 geen rechtmatig verblijf had. Dit leidde tot de conclusie dat de maatregel van bewaring, opgelegd op 18 april 2019, niet kon worden voortgezet of verlengd na de afwijzing van de asielaanvraag.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het moment van de afwijzing van de asielaanvraag. De rechtbank oordeelde dat de verwijzing van verweerder naar eerdere jurisprudentie niet van invloed was op de onrechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, de maatregel van bewaring opgeheven en een schadevergoeding van € 3.360,- toegekend voor de onrechtmatige bewaring van 42 dagen. Daarnaast zijn de proceskosten van de eiser vastgesteld op € 1.024,-, te betalen door de Staat der Nederlanden. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.