ECLI:NL:RBDHA:2019:6845

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
NL19.8998
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse nationaliteit met inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2019 uitspraak gedaan in het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had verzocht om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar zijn aanvraag werd op 16 april 2019 afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens werd er een inreisverbod van twee jaar opgelegd. Tijdens de zitting op 21 mei 2019 is de eiser niet verschenen, terwijl de gemachtigden van de verweerder wel aanwezig waren.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen. De eiser heeft aangevoerd dat hij in Algerije werd lastiggevallen en mishandeld door zijn buren, die hem dwongen om deel te nemen aan drugshandel. Hij heeft verklaard dat hij door deze mishandelingen in het ziekenhuis is beland en dat hij nu door de politie wordt gezocht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de eiser niet geloofwaardig zijn en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat Algerije in zijn persoonlijke geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat Algerije een veilig land van herkomst is, en dat de eiser geen documenten heeft overgelegd ter ondersteuning van zijn claims. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de eiser toegang had tot onderwijs en medische voorzieningen in Algerije, en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen bescherming van de autoriteiten in Algerije kan inroepen. Gezien deze overwegingen heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en de opgelegde inreisverbod bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.8998

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2019 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. M.M. van Woensel),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.S.R. Mangroelal).

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.
Tevens is aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.8999, plaatsgevonden op 21 mei 2019. Eiser en gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1992.
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn asielaanvraag aangevoerd dat hij al jaren lastiggevallen en mishandeld wordt door zijn buren. Zij wilden dat eiser meewerkte in de drugshandel, wat eiser weigerde. Door de mishandelingen is eiser drie keer in het ziekenhuis beland. In september 2018 is hij wederom door de buren mishandeld en als gevolg hiervan is hij opgenomen in het ziekenhuis. Daar hoorde hij dat de buren aangifte tegen hem hebben gedaan en dat hij nu door de politie wordt gezocht. Eiser heeft hierna Algerije verlaten.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
 identiteit, nationaliteit en herkomst;
 problemen met de buren waardoor eiser nu door de politie wordt gezocht;
 problemen bij uitreis vanwege militaire verplichtingen.
Verweerder volgt eiser, gelet op de verklaringen tijdens het gehoor en het taalprofiel, in zijn verklaringen omtrent zijn identiteit, nationaliteit en herkomst. De problemen met de buren waarom hij door de politie wordt gezocht en de problemen bij de uitreis worden door verweerder niet geloofwaardig geacht.
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat, hoewel hem verweten kan worden dat hij de gewraakte documenten niet eerder heeft opgevraagd, dit niet maakt dat om die reden geen rekening gehouden zou moeten worden met de inhoud van die stukken als ze voor de zitting nog worden toegezonden. Uit de documenten zal namelijk blijken dat het vanwege corruptie geen zin heeft aangifte te doen.
Daarnaast voert hij aan dat het voor verweerder geen plicht is om een inreisverbod op te leggen, aangezien hier voor eiser grote consequenties aan verbonden zijn.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
De rechtbank is in de eerste plaats van oordeel dat verweerder in het voornemen en het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd dat Algerije een veilig land van herkomst is. In het voornemen verwijst verweerder daarnaast naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:630, waarin wordt geoordeeld dat Algerije niet ten onrechte wordt aangewezen als veilig land van herkomst, behalve voor lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksuelen (LHBTI's). Verweerder stelt terecht dat de omstandigheid dat de feitelijke toepassing van het wettelijke stelsel ter bescherming van de mensenrechten verbetering behoeft niet afdoet aan het uitgangspunt dat in Algerije in zijn algemeenheid geen sprake is van vervolging dan wel schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In hetgeen eiser aanvoert ziet de rechtbank dan ook geen reden om niet uit te gaan van Algerije als een veilig land van herkomst.
4.2
De presumptie van veilig land van herkomst kan echter niet worden gehandhaafd wanneer de vreemdeling aannemelijk maakt dat het betreffende land van herkomst in zijn persoonlijke geval niet als veilig land kan worden beschouwd. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser dit niet aannemelijk heeft gemaakt middels zijn verklaringen. Eiser heeft geen documenten overgelegd en aangezien hij steeds gewezen is op het belang van het overleggen van documenten, heeft verweerder terecht gesteld dat het niet overleggen van documenten voor rekening van eiser komt. Uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij in Algerije toegang had tot onderwijs, dat hij in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien en dat hij toegang had tot medische voorzieningen.
De omstandigheid dat hij via Spanje, Frankrijk, Zwitserland en België naar Nederland is gereisd zonder in betreffende landen een asielaanvraag in te dienen, doet verder afbreuk aan de gestelde noodzaak van internationale bescherming. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat indien er zich problemen voordoen in Algerije voor hem geen mogelijkheid bestaat om tegen deze problemen de bescherming van de autoriteiten van Algerije in te roepen.
4.3
Gezien het bovenstaande bestaat er geen rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel als genoemd in artikel 29, eerste lid, onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
4.4
Ten aanzien van hetgeen eiser heeft aangevoerd tegen het inreisverbod overweegt de rechtbank dat verweerder op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 gehouden is een inreisverbod uit te vaardigen, aangezien eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. De duur van het inreisverbod van twee jaar volgt uit artikel 6.5a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Verweerder voert in dit verband beleid dat is neergelegd in paragraaf A4/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Op grond van dit beleid vaardigt verweerder een inreisverbod uit voor de maximale duur als genoemd in artikel 6.5a van het Vb 2000. De omstandigheid dat eiser de komende jaren op legale wijze naar Europe wil komen om zich persoonlijk te ontwikkelen is geen reden voor verweerder om van het inreisverbod af te zien.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Maas, griffier, op 24 mei 2019.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.