ECLI:NL:RBDHA:2019:6843

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
NL19.9666
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweigerde verblijfsvergunning asiel voor eiseres met kinderen op grond van Dublinverordening en gezinsvorming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door eiseres, een Azerbeidzjaanse vrouw, en haar minderjarige kinderen. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat haar aanvraag in Nederland behandeld zou moeten worden. Eiseres stelt dat zij zwanger is en dat er een risico bestaat op problemen met haar echtgenoot in Polen, wat haar en haar kinderen in een kwetsbare positie plaatst.

Tijdens de zitting op 21 mei 2019 is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris ten onrechte voorbij is gegaan aan de rechten van het kind en dat de situatie van afhankelijkheid van eiseres niet voldoende is meegewogen. De rechtbank concludeert echter dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat Polen zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen en dat de medische gronden onvoldoende zijn onderbouwd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.9666

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2019 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

mede namens haar minderjarige kinderen [A] en [B]
(gemachtigde: mr. A. Jankie),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.S.R. Mangroelal).

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.9667, plaatsgevonden op 21 mei 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens was I. Gelik als tolk aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Azerbeidzjaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1983.
Uit onderzoek in EU-Vis is gebleken dat aan eiseres en haar twee kinderen (Schengen) visa zijn verstrekt, afgegeven door de autoriteiten van Polen. Verweerder heeft op 12 maart 2019 aan de autoriteiten van Polen op grond van Verordening (EU) 604/2013 (hierna: Dublinverordening) gevraagd om eiseres over te nemen op grond van artikel 18, lid 1, aanhef en onder a, van de Dublinverordening. Zij hebben hiermee ingestemd op 14 maart 2019.
2. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder een zeer restrictieve uitleg geeft van het begrip ‘gezin’ en hierdoor ten onrechte voorbij wordt gegaan aan de bijzondere individuele omstandigheden die aanleiding zouden moeten geven om het verzoek om internationale bescherming in behandeling te nemen. Eiseres heeft in Duitsland namelijk [C] leren kennen en door het ontstaan van de relatie in Duitsland en de huidige zwangerschap is er sprake van gezinsvorming, ondanks dat eiseres en meneer [C] beiden nog getrouwd zijn met hun echtgenoten. Bij terugkeer naar Polen vreest eiseres problemen met haar echtgenoot omdat hij haar heeft bedreigd. Er is er sprake van een samengesteld gezin en het overdragen van eiseres en haar kinderen aan Polen en meneer [C] aan Duitsland getuigt van onevenredige hardheid.
Verweerder is ook ten onrechte voorbij gegaan aan de rechten van het kind, waarbij dient te worden voorkomen dat kinderen niet worden gescheiden van hun ouders (artikel 3 en 9 van het Verdrag voor de rechten van het kind).
Eiser voert tevens aan dat er zich een situatie van afhankelijkheid voordoet. Mevrouw [eiseres] is namelijk zwanger en heeft medische problemen. Op grond van het arrest van 6 november 2012 met nummer C-245/11, K. t. Bundesasylamt, van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) ziet de Dublinverordening niet alleen op het herenigingen, maar ook om het samen kunnen blijven van afhankelijke gezinsleden.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1
Ten eerste overweegt de rechtbank dat onder de werking van de Dublinverordening verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Polen uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiseres heeft in het door haar in beroep gevoerde betoog niet aannemelijk gemaakt dat Polen zijn verdragsverplichting niet zal nakomen. Eiseres heeft niet onderbouwd welke concrete aanwijzingen er zouden zijn dat Polen zijn internationale verplichting niet zal nakomen. Ook heeft eiseres op geen enkele wijze onderbouwd waarom zij zich niet bij voorkomende problemen kan wenden tot de Poolse autoriteiten voor bescherming.
Verweerder heeft zich - met de in het besluit gegeven motivering - dan ook terecht op het standpunt gesteld dat geen grond bestaat voor het oordeel dat ten opzichte van Polen niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan of dat door de overdracht van eiseres aan Polen een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
3.2
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming van eiseres hier te lande te behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de aangevoerde medische gronden onvoldoende zijn onderbouwd. Voorts heeft verweerder er terecht op gewezen dat hier geen sprake is van een gezin als bedoeld in de Dublinverordening. Er wordt niet voldaan aan de definitie van gezinslid in de zin van artikel 2 lid g van de Dublinverordening; evenmin is het bestaan van een duurzame relatie middels documenten onderbouwd. Nu eiseres niet verder heeft onderbouwd dat de belangen van haar minderjarige kinderen onvoldoende zijn meegewogen, slaagt het beroep op artikel 3 en 9 van het Verdrag voor de Rechten van het Kind niet.
Verweerder heeft daarbij er terecht op gewezen dat niet is gebleken dat Nederland het meest aangewezen land zou zijn om eiseres medisch te behandelen en dat Polen vergelijkbare medische voorzieningen heeft. Voorts heeft verweerder kunnen overwegen dat niet voldoende is onderbouwd dat eiseres zwanger is of dat zij ernstige medische problemen heeft. Weliswaar heeft eiseres heden een medische verklaring overgelegd waaruit blijkt dat zij zwanger is en rond 1 december 2019 een baby verwacht. Verweerder heeft hiermee ten tijde van het bestreden besluit geen rekening kunnen en hoeven houden.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Maas, griffier, op 22 mei 2019.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.