ECLI:NL:RBDHA:2019:6841

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
NL19.9664
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweigerde verblijfsvergunning asiel op basis van Dublinverordening en gezinsvorming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser, een Azerbeidzjaanse nationaliteit, voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 21 mei 2019 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser betoogde dat verweerder een te restrictieve uitleg geeft van het begrip 'gezin' en dat er bijzondere individuele omstandigheden zijn die aanleiding zouden moeten geven om zijn aanvraag in behandeling te nemen. Eiser heeft in Duitsland een relatie opgebouwd met mevrouw [A], die zwanger is en medische problemen heeft. Hij stelde dat de overdracht aan Duitsland en de situatie van mevrouw [A] en haar kinderen naar Polen zou leiden tot onevenredige hardheid.

De rechtbank overwoog dat verweerder in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Duitsland en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen. De rechtbank oordeelde dat de medische gronden die eiser aanvoerde onvoldoende onderbouwd waren en dat er geen sprake was van een gezin zoals bedoeld in de Dublinverordening. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.9664

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2019 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. A. Jankie),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.S.R. Mangroelal).

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.9665, plaatsgevonden op 21 mei 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens was I. Gelik als tolk aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Azerbeidzjaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1986.
Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 22 december 2017 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft op 1 april 2019 de Duitse autoriteiten verzocht op grond van Verordening (EU) 604/2013 (hierna: Dublinverordening) om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening. De Duitse autoriteiten hebben hiermee ingestemd op 3 april 2019.
2. Eiser voert in beroep aan dat verweerder een zeer restrictieve uitleg geeft van het begrip ‘gezin’ en hierdoor ten onrechte voorbij wordt gegaan aan de bijzondere individuele omstandigheden die aanleiding zouden moeten geven om het verzoek om internationale bescherming in behandeling te nemen. Eiser heeft in Duitsland namelijk [A] leren kennen en door het ontstaan van de relatie in Duitsland en de huidige zwangerschap van mevrouw [A] is er sprake van gezinsvorming, ondanks dat eiser en mevrouw [A] beiden nog getrouwd zijn met hun echtgenoten. Er is er sprake van een samengesteld gezin en het overdragen van eiser aan Duitsland en mevrouw [A] en haar kinderen naar Polen getuigt van onevenredige hardheid.
Eiser voert tevens aan dat er zich een situatie van afhankelijkheid voordoet. Mevrouw [A] is namelijk zwanger en heeft medische problemen. Op grond van het arrest van 6 november 2012 met nummer C-245/11, K. t. Bundesasylamt, van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) ziet de Dublinverordening niet alleen op het herenigingen, maar ook om het samen kunnen blijven van afhankelijke gezinsleden.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1
Ten eerste overweegt de rechtbank dat onder de werking van de Dublinverordening verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Duitsland uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft in het door hem in beroep gevoerde betoog niet aannemelijk gemaakt dat Duitsland zijn verdragsverplichting niet zal nakomen. Eiser heeft niet onderbouwd welke concrete aanwijzingen er zouden zijn dat Duitsland zijn internationale verplichting niet zal nakomen. Ook heeft eiser op geen enkele wijze onderbouwd waarom hij zich niet bij voorkomende problemen kan wenden tot de Duitse autoriteiten voor bescherming.
Verweerder heeft zich – met de in het besluit gegeven motivering- dan ook terecht op het standpunt gesteld dat geen grond bestaat voor het oordeel dat ten opzichte van Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan of dat door de overdracht van eiser aan Duitsland een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
3.2
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming van eiser hier te lande te behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de aangevoerde medische gronden onvoldoende zijn onderbouwd. Voorts heeft verweerder er terecht op gewezen dat hier geen sprake is van een gezin als bedoeld in de Dublinverordening. Er wordt niet voldaan aan de definitie van gezinslid in de zin van art. 2 lid g van de Dublinverordening; evenmin is het bestaan van een duurzame relatie middels documenten onderbouwd.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Maas, griffier, op 22 mei 2019.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.