Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[ged 1] B.V.,
[ged 2] B.V.,
O.J. MANAGEMENT B.V.,
Gedaagden worden hierna ieder afzonderlijk [ged 1] , [ged 2] en O.J. Management genoemd en tezamen de Medeaandeelhouders.
1.De procedure
- de dagvaarding van 10 augustus 2018, met de producties 1 tot en met 34;
- de conclusie van antwoord, met de producties 1 tot en met 19;
- het tussenvonnis van 14 november 2018, waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- de akte houdende overlegging producties van de zijde van ABTD, met de producties 35 tot en met 39;
- de brief van 18 februari 2019 van de zijde van de Medeaandeelhouders, met de producties 20 tot en met 23;
- het proces-verbaal van comparitie van 5 maart 2019.
2.De feiten2.1. ABTD, [ged 1] , [ged 2] en O.J. Management zijn allen voor een gelijk deel, ieder 25%, aandeelhouder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bosis Solutions Holding B.V. (hierna: Bosis Holding).
‘ook hier moeten we een goodwill factor vaststellen’. Als bijlage 1 bij dit document is de waarderingsformule gevoegd. Daarin staat de goodwillfactor op 5,5, met in de kantlijn de opmerking van [bestuurder 1]
‘factor te bepalen’. In de begeleidende e-mail heeft [bestuurder 1] , voor zover relevant, geschreven:
van Bosis (…) met opmerkingen en wijzigingen in document toegevoegd. We moeten de goodwill factor van Bosis ook nog vaststellen (…) Onderstaand een overzicht van de elementen die doorgaans het risicoprofiel van een onderneming bepalen en daarmee de factor (…).’2.8. Op 27 februari 2017 heeft [bestuurder 1] het document getiteld ‘Aandeelhoudersovereenkomst Bosis Solutions Holding B.V. Versie: 1.0 Datum: 27 februari 2017’ (hierna: de (concept)aandeelhoudersovereenkomst) per e-mail aan [directeur] , [bestuurder 2] en [bestuurder 3] toegezonden. De (concept)aandeelhoudersovereenkomst vermeldt, voor zover relevant:
‘Artikel 2: AfnameverplichtingIndien een partijen zijn aandelen in de vennootschap op eigen initiatief, dan wel verplicht dient aan te bieden op grond van het bepaalde in artikel 14 en 15 van de statuten van de vennootschap, dan wel op grond van het bepaalde in artikel 1 van deze overeenkomst zijn de medeaandeelhouders verplicht de aangeboden aandelen af te nemen. Indien een partij zijn aandelen in de vennootschap op eigen initiatief aanbiedt, geldt een maximale afnameverplichting voor alle medeaandeelhouders van 20% van de aandelen van de vennootschap, tenzij anders overeengekomen.
2.10. In de begeleidende e-mail heeft [bestuurder 1] , voor zover relevant, geschreven:
‘Geen opmerkingen’op de (concept)aandeelhoudersovereenkomst te hebben anders dan ‘
Goodwill van 5,5 ipv 4 staat overigens nog wel in de tekst op pagina 9’.
niet correct is omdat er over de jaren 2016 en 2015 geen cijfers zijn. De overige aandeelhouders zijn het hiermee eens. Er wordt op verzoek van [directeur] een correctie toegepast op de wegingsfactor (van 5,5 naar 3). Op basis van de aangepaste wegingsfactor en de invoer van de goedgekeurde gewijzigde begroting 2018 wordt de nieuwe waarde per 31-5-2018 vastgesteld op € 46.094,-.’Aan de notulen is de tijdens het aandeelhoudersoverleg gezamenlijk ingevulde waarderingsformule gehecht.
2.15.3. Bij e-mail van 7 juni 2018 van [bestuurder 1] aan [directeur] :
. Aan deze formule houdt cliënte vast’.2.15.6. Bij e-mail van 12 juli 2018 van de advocaat van de Medeaandeelhouders aan de advocaat van ABTD:
3.Het geschil
€ 410.045,- =) € 102.511,25, zijnde de waarde conform de waarderingsformule. De Medeaandeelhouders schieten tekort in de nakoming van die verplichting. Omdat partijen er onderling niet uitkomen, ziet ABTD geen andere mogelijkheid dan het entameren van onderhavige procedure teneinde nakoming te vorderen.
4.De beoordeling
‘Bij de totstandkoming van de aandeelhoudersovereenkomst van Bosis eind 2016 (…)’. Naar het oordeel van de rechtbank heeft ABTD uit deze woorden van [bestuurder 1] niet de bevestiging mogen afleiden dat op alle essentialia, waaronder de goodwillfactor, volledige overeenstemming tussen de aandeelhouders bestond. In dat opzicht hebben de Medeaandeelhouders genoegzaam toegelicht dat deze woorden van [bestuurder 1] – geen juriste – alleen zien op de eind 2016 gezamenlijk genomen beslissing om een aandeelhoudersovereenkomst op te stellen waarvan het eerste concept de basis zou vormen voor nader overleg, onder meer voor wat betreft het waarderingssysteem en de goodwillfactor. Die uitleg vindt concrete steun in de e-mailcorrespondentie van 14 februari 2017, het meegezonden eerste concept voor een aandeelhoudersovereenkomst dat door partijen uitvoerig van commentaar en wijzigingsvoorstellen is voorzien en in de daaropvolgende e-mailcorrespondentie die hiervoor is besproken. Bovendien valt een eind 2016 bereikte overeenstemming niet goed te rijmen met de eigen stellingname van ABTD ter zitting dat eerst eind februari 2017 de noodzakelijke overeenstemming zou zijn bereikt.
4.10. Ten slotte stelt ABTD dat de Medeaandeelhouders de geldigheid van de (concept)aandeelhoudersovereenkomst expliciet hebben erkend door ernaar te verwijzen en zich erop te beroepen. ABTD doelt hierbij op de omstandigheid dat tijdens het aandeelhoudersoverleg op 31 mei 2018 is gesproken over de waardering van de aandelen van Bosis Holding conform de (concept)aandeelhoudersovereenkomst, waarbij de waarderingsformule is ingevuld. Verder hebben de Medeaandeelhouders het door hen op 7 juni 2018 aan ABTD gedane bod gebaseerd op artikel 3 van de (concept)aandeelhoudersovereenkomst. Mr. Lindenbergh heeft echter bij e-mail van 12 juli 2018 namens de Medeaandeelhouders geschreven dat een en ander uitsluitend is gedaan om in het kader van de onderhandelingen tot een compromis te komen. Gelet hierop, alsook op het ter zitting op dit punt gevoerde aanvullende betoog van mr. Lindenbergh dat destijds is aangehaakt bij de waarderingsformule omdat andere aanknopingspunten voor de waardering van de aandelen in Bosis ontbraken, mag ABTD ook uit betreffende verwijzingen redelijkerwijs niet (de erkenning van) de geldigheid van de (concept)aandeelhoudersovereenkomst afleiden. De rechtbank acht in dit kader tevens relevant dat ABTD ter zitting heeft bevestigd dat zij op haar beurt ook een voorstel heeft gedaan op basis van een andere systematiek dan die van de (concept)aandeelhoudersovereenkomst (zie randnummer 2 van het proces-verbaal van comparitie). Uit deze gang van zaken volgt dat partijen in het kader van hun onderhandelingen over en weer voorstellen hebben gedaan, zonder daarbij de (concept)aandeelhoudersovereenkomst als vaststaand gegeven te hebben willen aannemen.